In mei leggen alle vogels een ei. Of alzo zegt het spreekwoord toch. Hebben we de winterperiode vervroegd voor onze vogels, zullen we dat vervolgens ook doen met de lente. De dagen lengen tegen die tijd geleidelijk aan terwijl voedsel eveneens terug beter bereikbaar wordt. Putje winter moeten we het stellen met zowat acht uurtjes licht per dag en dat is dan nog niet eens heel intens licht. Eind maart begin april komt de zon al op om kwart na zeven om terug onder te gaan tegen pakweg kwart na acht, zonder evenwel rekening te houden met de schemerzones. Dat extra maar vooral reeds veel intenser licht zet de hormoonwerking van mens en dier en dus ook van onze gevleugelde vrienden in gang. We bootsen dat na en activeren dat bij onze winterkwekers door minstens een tweetal weken voor de koppeling te zorgen voor extra licht. Door middel van een aangepaste dimmer kunnen we, rekening houdende met de schemerzones, het licht langzaam aan laten gaan tegen 6u45 en terug laten doven tegen +/- 20u15. Daarmee komen we aardig in de buurt van wat in de lente gangbaar is inclusief de natuurlijke schemerzones die we instellen op 30 minuten. De lampen langzaam uit laten doven heeft ook als voordeel dat duiven niet misvliegen of niet meer op het nest raken als plots het licht uitspringt
Als het kan maken we best gebruik van daglichtlampen en hoogfrequente armaturen. De RSI waardes van die lampen benaderen het natuurlijke daglicht, afhankelijk van de fabricerende firma, van 95 tot 98 percent, inclusief een gedeelte UV straling. Helemaal niet onbelangrijk, maar daar moeten we het later misschien nog wel eens over hebben. Het is best boeiende materie, maar dit terzijde.
Aangepast voer
Kunstlicht, samen met de geleidelijk opbouw met een meer eiwitrijk voer zal er voor zorgen dat onze beestjes in een perfecte conditie aan de zware taak van winterkweek kunnen beginnen. Naar de koppeling toe voeren we ze zo op als zouden we ze in moeten gaan korven voor de voor ons allerbelangrijkste vlucht van het jaar. Eén enkele keer een beetje extra vitaminekes en wat extra vruchtbaarheidsvitamine “E” moeten volstaan. Goed verzorgde, met een goed gevarieerde gezonde graanmengeling gevoederde duiven hebben niet de behoefte aan allerlei extra spul. Er sterven er meer van te veel dan van te weinig…… Vriest het geen stukken uit de grond, volstaan een 3-5 tal voederbeurten om de duiven perfect opgevoederd en verzadigd te hebben. Is ’t echt bar winter ,“verzwaren” we het voer geleidelijk aan en dat reeds vanaf een tiental dagen voor de vermoedelijke koppeldatum. Met het voer verzwaren bedoelen we voer met een hoger eiwitgehalte. Niet het ruwe eiwitgehalte is hier van belang, doch wel het benutbare en naargelang het soort kweekvoer kunnen daar immense verschillen in zitten.
Temperatuur.
Om een zolderhok kan het hokklimaat sterk verschillen met dat van tuinhokken. Die laatste kunnen bij wintertijd al veel makkelijker koud, kil en klammig zijn. In de plaats van de vorm in stijgende lijn te hebben zal dat eerder het omgekeerde zijn. Bij extreme koude is het dan ook geen overbodige luxe om de opbouw van de vorm te ondersteunen door middel van bijvoorbeeld verwarmplaten. Bij diezelfde extreem lage temperaturen blijft die dan ook branden tot wanneer de duivinnen gelegd hebben. We hoeven het de duiven niet onnodig extra energie te laten kosten of het ze moeilijker te maken dan het al is.
Koppelen
Doen we pas als we duidelijk zien dat de duiven er klaar voor zijn. Een zoals we dat in de winter wel kennen, droge, “zonnige” dag mag onze voorkeur genieten boven een donkere druilerige dag. U zal merken dat duiven die er geheel klaar voor zijn, op een uitzondering na, niet gaan vechten, weinig of geheel niet verkeerd vliegen, u al heel snel alle bakken open kan laten en er een heel regelmatige eileg volgt. Goed begonnen is half gewonnen…
Kwaliteit
Wat kwaliteit betreft is het zo dat het verschillende eigenschappen samen zijn die daartoe bepalend zijn. Het er in alle opzichten perfecte uitziende dier moet waarschijnlijk nog geboren worden, laat staan dat het dan ook nog top zou vliegen en kweek geven. Niet dus. Het is het resultaat van wat de twee ouderdieren ter wereld zetten wat belangrijk is. Het is absoluut geen rekenkundige zekerheid dat ouderdieren de goede eigenschappen die ze zelf hebben ook zullen doorgeven aan hun jongen. Het is anderzijds wel zo dat ze nooit of te nimmer datgene zullen doorgeven wat ze zelf niet eens hebben. De vererving heeft zo zijn eigen regeltjes en wettekes, doch is het zo dat de natuur steeds naar “gemiddeldes” streeft. Met het kweken van duiven is het een beetje zoals in de tuin. De goeie dingen (vb groenten) zijn net iets moeiljker te “kweken” dan de slechte dingen, in het geval van de tuin, lees onkruid. Als je niet oplet overwoekert het binnen de kortste keren alles en veel. Met dominant verervende fouten bij onze duifjes is het net zo. We zullen daar dus rekening mee moeten houden bij de selectie of de aanschaf van ons kweekmateriaal.
Eigenschappen
Een absolute vereiste is een natuurlijke vitaliteit. Die duiven worden niet makkelijk ziek, recupereren beter en makkelijker en sneller, zitten zelden ingetrokken enz. Vitale duiven hebben altijd een bepaald soort spanning op de spieren staan. Die spieren voelen nooit “dood” aan. Je voelt ze als het ware steeds in “beweging”. De duiven zitten er in welke omstandigheden dan ook steeds gewoonweg perfect bij en da ’s al een heel goed begin. Daar kan je mee op pad. Verder zag ik nog nooit ( en ik zag er al heel wat) echt goeie duiven met van die openstaande oogjes. Ik zag nog nooit een topduif met pluimen zo droog als stro, een topduif die hoekig aanvoelt en niet als een waterdruppel door je hand glijdt. Ik zag nog nooit echt goeie duiven die aanvoelen als een spons en waar je zo doorheen pakt, evenmin als duiven die slecht in balans zijn, al kan dat naarmate de duif ouder wordt nog zowel ten goede als de slechte keren. Duiven met een niet stevige beenderstructuur zijn al evenmin zeer zelden, om niet te zeggen nooit, de toppers van het hok. Dat zijn een beetje de belangrijkste dingen als basis. Schort daar reeds wat, houdt het al meteen op. Zulke duiven zien nooit de binnenkant van het kweekhok. Met goeie vogels is ’t al moeilijk, laat staan dat je met halfgebakken gasten daar den oorlog zou trekken…
In een volgende bijdrage zullen we wat dieper ingaan op een paar eigenschappen van postduiven waar we rekening mee kunnen houden bij de samenstelling van onze kweekkoppels om doelgerichter te kunnen kweken
Succes er mee!
Eddy Noel
|