Vroeger toen alles beter was, waren er een groot aantal verschillende vogelsoorten rond ons duivenhok, ik weet nog wel dat in de jaren 70 echt honderden groenlingen, roodborstjes, vinken, spreeuwen en mussen bij ons in de tuin hun thuis hadden, of in ieder geval elke dag even aan kwamen. Maar ook de Turkse tortel was in grote getalen bij ons aanwezig en aten pinda’s uit het handje. Maar al die kleine vogeltjes maakten plaats voor de sperwer, valk en havik. De enige vogel die bij ons tot nu toe stand heeft weten te houden is de huismus, al zijn de grote aantallen ook bij deze soort verleden tijd. Wanneer u op internet zoekt naar vogels komt u al snel bij Wikipedia, de vrije encyclopedie, we hebben voor u een beperkte keuze gemaakt:
De huismus
De huismus (Passer domesticus) valt onder de zangvogels al heb ik hem nog nooit horen zingen moet ik eerlijk zeggen. De huismus heeft nog ongeveer een 20 tal neefjes en nichtjes (o.a. de ringmus) die samen de soort Passeridae vormen. In Wikipedia lezen we dan ook dat de zang van de mus niet uitgebreid is, het beperkt zich tot van getjilp. Het is een standvogel die doorgaans op de plek van geboorte blijft wonen. Mensen die mussen in of rond het duivenhok hebben herkennen steeds makkelijk de mannelijke dieren, deze zijn zwarter en bruiner getekend. De huismus is 14 tot 16 cm lang en weegt maximaal 30 gram, dus het zelfde gewicht als wat uw duif per dag eet. Net als bij onze postduif bouwt het mussenpaar gezamenlijk een nest waarin het vrouwtje in tegen stelling tot onze duif geen twee maar wel vier tot zeven eieren legt. Ook verschil in broeden is iets anders dan bij ons op het hok, een duif broed 17 dagen en een mus maar 12 dagen. En als dan het kuiken uitkomt zien we weer een verschil met onze duif, de mus wordt naakt geboren en onze kuikens hebben gele pluis. De eerste dagen van het jonge musje word hij gevoed met uitsluitend dierlijk voedsel (dierlijke eiwitten), hier zien we dus iets gelijkenis met onze duif, ook die krijgt alleen dierlijk eiwit (kropmelk – pap). Jonge postduiven zijn naar zo’n 24 dagen zelfstandig en een huismus doet ook dit sneller, in 14 dagen gaat hij zijn nest al uit, maar word nog wel enige tijd na gevoederd door de ouders. Sinds 2004 staat de huismus als zorgelijk weergegeven op de rode lijst voor bedreigde vogelsoorten en geldt de vogel als gevoelige diersoort, hier worden allerlei oorzaken aangedragen door de “groenen” onder ons, behalve de in mijn ogen echte reden en dat is de ongelofelijke toename van de roofvogel. Het aantal broedparen is sinds de jaren 70 afgenomen van zo’n 2 miljoen naar ongeveer 750.000 nu. Wist u dat de figuurlijke betekenis van huismus is iemand die vaak thuis zit of zelden buiten komt?
De spreeuw
Een tweede soort die we nog al eens bij duivenhokken zien is de Spreeuw ofwel Sturnus Vulgaris. Deze spreeuwachtige (er zijn vele soorten) zijn eigenlijk trekvogels, u ziet vaak die grote wolken van donkere vogeltjes over komen of achter uw hok in de grote bomen zitten, maar ze zijn volgens Wikipedia altijd te zien. Het donkere vogeltje is zo’n 19-22 cm en het gewicht is ongeveer 75 gram dus ongeveer wat uw duiven eten op woensdag en donderdag samen voor de midfondvluchten haha. Ook de spreeuw is een vogel uit de orde zangvogels, hij kan lang zingen al klinkt het eigenlijk als gekwetter en niet zo mooi als de nachtegaal bijvoorbeeld. Er zijn twee soorten spreeuwen, de gewone die we allemaal kennen (bij ons zeggen ze protter) en de zwarte spreeuw. De zwarte komt meer voor in Spanje, maar ook hier zie je ze regelmatig, de gewone spreeuw zie je daarentegen weer bijna nooit in Spanje, hun broedgebieden zijn niet overlappend. Ook het aantal spreeuwen loopt terug maar niet zo dramatisch als bij de huismus, zullen ze te snel zijn voor roofvogels?
De houtduif
Hier komen we iets dichter bij onze postduif, iets meer “van ons” zeg maar, ik vind het ook een prachtig dier als ik eerlijk ben, die mooie duikvluchten die hij maakt, dat klapperende geluid bij het opstijgen schitterend. Ik heb wel eens een koppel eieren omgeruild, het koppel houtduiven een koppel eieren van mijn postduiven en wij het koppel houtduiven. Wild dat die dingen zijn, zelfs toen ze nog in de schaal lagen en misschien 10 dagen oud wilden ze al het hok uitrennen als je bij hun schaal kwam (zonder dunne zwarte matjes). Nee, absoluut geen succes die houtduiven in het hok, toen ze 4 weken oud waren maar gauw losgelaten en weg waren ze. Bij de twee eitjes van de postduiven liep het heel anders, deze kwamen gewoon groot en werden ook nagevoerd door de ouders en waren wat banger dan normaal maar zeker niet zo wild als de pleegouders. Wat me wel gelijk opviel dat ze er veel minder mooi uitzagen dan wanneer ze op je hok groot worden, ze waren kleiner, minder van kleur en oogden meer als stadsduiven of duiven op de dam.
Iets meer over de houtduif: Hij maakt net als onze postduiven een slordig nest met twee eitjes, in tegen stelling tot bij ons postduiven komen drie eitjes nooit voor, bij postduiven ook niet vaak maar wel eens. Het is één van de grootste duiven die we kennen (met uitzondering van enkele sierduif rassen zoals de kipduif) hij kan 38 tot 43 cm worden en zo’n 500 gram zwaar, door zijn enorme spiermassa is hij erg geliefd bij de havik, die het aantal broedparen van 800.000 in 1987 terugbracht naar minder dan 400.000 nu. Hij is te herkennen aan de witte vlek in zijn hals. De Engelsen zeggen Wood Pigeon en de Duitsers Ringeltaube naar de witte vlek (ring) bij zijn hals.
Kruising sierduif postduif
Wat ik ook al eens uitgeprobeerd heb is een sierduif (kapucijner) te kruizen met een postduif. Onze beroemde “Meeuw 76-1080316” moest zich daar voor opofferen, hij werd met een roodschild kapucijner vrouwtje samen gezet op een apart hok en de koppeling en het broeden verliep voorspoedig. De twee jongen werden geringd (1984) en leken een beetje op postduiven maar hadden toch een kuifje en iets van een kraag van de moeder. Deze jongen mochten gewoon tussen de wedstrijdduiven en vlogen ook mee rond. Op de eerste africhting van 2 km waren ze beide weg. Eén daarvan werd gemeld en mocht het jaar daarop ook mee doen met het experiment, deze 50% postduif werd weer gekoppeld aan een echte postduif en brachten twee jongen groot. Deze jongen zagen er uit als postduiven maar waren nog heel slecht gebouwd. Op de eerste africhtingen kwamen ze met de koppel thuis, maar de eerste wedstrijd bleven ze beide weg. De 50 km zelf overbruggen met eigen oriëntatie konden ze niet. Verder heb ik niet geëxperimenteerd, maar ik zou me kunnen voorstellen dat wanneer je dit nog 1 of 2 generaties doet, ze heus thuis kunnen komen, maar voordat het kampioentjes worden ben je misschien wel 10 generaties verder. Een oud lid van mijn vereniging heeft ook geëxperimenteerd met sierduiven in kruisen, maar een echte topper nu 25 jaar later is er volgens mij nooit uit voorgekomen, wel thuiskomers, maar geen prijsvliegers. Maar ja hoelang zijn wij met zijn allen al niet bezig met goede duiven te kweken? En die komen ook voort uit “sierduiven” van de twee eeuwen geleden.
Deze column was voor de liefhebbers.
Om een column leuk te maken moet je soms uit eigen praktijk (lees eigen hok) putten of van bekende spelers of doktoren. Maar als je over eigen hok schrijft moet je ook vermelden hoe de prestaties zijn om je methodes die je schrijft te staven met die prestaties. En als ik of een bekende van mij iets probeert op medisch gebied moet ik daar wel over schrijven u heeft er namelijk recht op. Maar hoge bomen vangen veel wind weet ik, maar als jullie deze column mooier vinden dan de “normale” geef het maar aan bij mij of Jan de Jongh dan pas ik mijn schrijfstijl aan en maak iedere week een column over randzaken.
Met vriendelijke groet, Gert Jan Beute
|