Als ik naar buiten kijk vanuit het raam van ons nieuwe huis in Odoorn, zie ik de bladeren vallen. De kleuren die aan de bomen zitten zijn heel divers. Prachtig gewoon. Ik kan er alle dagen van genieten. Alleen kale bomen en winter, dat is niet zo mijn ding. Ik kruip weer eens achter de computer en... ja hoor, alweer enkele liefhebbers die een vliegschema willen hebben. Het zijn liefhebbers die al weer een eind vooruit kijken en nu al een besluit hebben genomen het volgende jaar anders te doen. Goed bezig dus. Veel mensen hebben een leidraad nodig om zich aan vast te houden.
Ook zijn er mensen die dat helemaal niet nodig hebben. De natuurmensen. Zij hebben erg veel contact met hun duiven, zien wat ze nodig hebben en passen dat feilloos toe. Voor hen is een voerplan overbodige luxe en alleen maar ballast, waar je van in de war raakt. Ja, maar dat zijn maar enkelingen. Ongeveer 1% tot 3% van de liefhebbers. En de rest? Die kan wel wat hulp gebruiken. Maar ja, waar ga je op af? Op de mooie folders van de fabrikant? Op de blauwe ogen van de vertegenwoordiger? Hoe kom je erachter hoe het werkelijk zit?
Ik kan dan alleen maar teruggrijpen op de eigen ervaringen en de testen die we onder de leiding van mijn voedingsleraar Horst Collenberg in elkaar hebben gezet. Hoe ging dat in zijn werk? We begonnen met het volgende idee. De duiven moesten ons laten zien wat ze nodig hebben. En dat gedurende een heel jaar. We begonnen in januari de duiven te wennen aan een volle bak systeem. Hoe zag dat eruit? Horst had een goed plan en ontwikkelde een bijzondere voerbak. Deze bestond uit een soort bak, met daarin ruimte voor 25 verschillende bakken en bakjes. In de bakken en bakjes zaten vele bekende en gangbare granen en zaden. De duiven konden gedurende een half uur eten wat ze wilden. Ze moesten allereerst wennen aan de bak en aan het systeem. In het begin overaten de duiven zich, maar langzamerhand leerden ze er mee om te gaan. De duiven die zich vol bleven vreten werden verwijderd.
Een half uur volle bak
We waren klaar voor het voorjaar en begonnen de duiven te trainen. Na de training kregen ze gedurende een half uur de bak met de verschillende potjes voorgeschoteld. Daarna werd de bak weggenomen. Alle potjes en potten hadden qua inhoud een bepaald gewicht aan graan of zaad. Elk potje werd op de weegschaal gezet en het gewicht genoteerd. Dit werd zowel ’s morgens en ’s avonds gedaan.
We zagen, dat er bij koud weer andere granen werden gegeten dan bij warmer voorjaarsweer. Elke dag konden we immers vaststellen, hoeveel gram mais, erwten, tarwe, paddy, milocorn, dari etc. er werd gegeten en dus: welke samenstelling ze die dag hadden gegeten.
Toen kwamen de vluchten. In Duitsland wordt begonnen met 3 of 4 trainingsvluchten van 30 tot 100 km. Daarna de eerste vlucht van ongeveer 200 km. Elke week stijgt de afstand en na een week of 5 zitten we al op 450 km. Daarna is het 500 en weer terug naar 200 of 300 km. De week erop weer naar 550 en zo verder afwisselend kort en lang.
In vorm eten
Wat zagen we? Na een lichte vlucht werd anders gegeten dan na een zware. Juist omdat we elke dag exact noteerden wat de duiven aten, kregen we een duidelijk beeld. Na een lichte, gemakkelijk concours aten de duiven wat lichtere voeding en duidelijk minder peulvruchten, terwijl na een zware vlucht meer peulvruchten en vetrijke zaden werden gegeten. Na een goed verlopen vlucht ( duiven waren allemaal binnen 1 uur thuis) bleek dat ze na enkele dagen geen of nog weinig peulvruchten aten. Er werden koolhydraatrijke en vetrijke zaden uitgekozen, meer of minder mais was afhankelijk van hoge of lagere temperaturen. De bakjes met erwten en boontjes bleven vol. Meteen zagen we dat ze direct daarna ook beter gingen trainen. Soms waren ze gewoon te snel in een supervorm en waren licht van gewicht en mooi opgeblazen. Precies zoals ze moeten zijn. Twee dagen te vroeg eigenlijk, want ze waren al weer teruggelopen bij het inkorven.
De prestatie was er dan ook naar: Niet goed genoeg. Duiven weten natuurlijk niet wanneer ze ingekorfd worden. Ook kwam het voor dat er duiven na een zwaardere vlucht nog niet in die optimale vorm waren. Voor hen kwam de vlucht nog te vroeg. Maar goed, we hadden dit volle bak systeem en dat wilden we volhouden, zolang de test liep. Elke morgen en avond weer volle bak na de training en de potjes gewogen. We keken niet naar de prestaties omdat we wilden leren van alle gebeurtenissen.
Zo kregen we na een aantal maanden een schat aan informatie, want niet alleen de potjes werden gewogen, ook de dag en nachttemperaturen, de wind, te zwaarte van de vluchten, de trainingen, kortom aan alles werd gedacht om in de winter nadien alles goed te kunnen analyseren. We begrepen niets van vliegprogramma’s waarbij het vliegvoer ( inclusief een behoorlijk percentage erwten) pas de laatste dagen volop moest worden gevoerd.
Uit zichzelf eet de duif eerst datgene hij of zij verbruikt heeft. Na een lichte vlucht: minder erwten, na een zware vlucht: meer peulvruchten, meer vetrijke zaden en mais. Na een dag of 3 tot 4 blijven de erwten gewoon in de potjes en gaan ze de lekkere zaden opzoeken.
Voorbeeld van een goede weekopbouw. Het was een zware vlucht en de duiven kwamen geleidelijk in vorm.
Hier een voorbeeld van een te snel herstelperiode. De duiven hadden het niet te zwaar en waren te vroeg in topvorm. Het gevolg was steeds: tegenvallende prestaties van de volgende vlucht.
Na het verwerken van alle genoteerde gegeven wisten we heel veel. We wisten, hoe we een moesten voeren onder uiteenlopende omstandigheden en wat de duiven na verschillende vluchten nodig hebben. Uit al die waardevolle gegevens werden de vliegschema’s gemaakt. Daarin werd wel rekening gehouden met de wetenschappelijke kennis. We wisten immers wat een duif per uur verbruikt, welke afstand de duif moet vliegen etc.
Hoe die schema’s werden opgebouwd, wat we tijdens een weekopbouw adviseren te voeren en ook hoe we kunnen voeren leest u in het volgende artikel.
|