Dit keer gaat het over een uitspraak van de “Wrakingskamer” van het Tucht- en Geschillen College van Afdeling 3 (TGC3). Het is weer een hele lap tekst geworden, onderaan deze pagina staat een samenvatting.
Ik kreeg die uitspraak gisteren onder ogen en ik moet eerlijk zeggen dat ik vannacht bijzonder slecht heb geslapen. In een eerdere bijdrage op een forum (www.forumhetpraathuis.nl) heb ik, richting Ronald Jansen, gezegd dat ik in het algemeen geen kritiek heb op het functioneren van de Colleges, behalve soms in een specifieke zaak. Ik ben nog steeds van mening dat alle mensen die zich vrijwillig inzetten voor de duivensport de hoogste lof verdienen. En ik ben zelfs van mening dat de kreet “waar gehakt wordt vallen spaanders” juist op die vrijwilligers van toepassing is; ze doen hun uiterste best, ze krijgen er niet voor betaald en als er dan eens iets fout gaat dan moeten we dat maar voor lief nemen.
Maar er zijn naar mijn mening ook grenzen! En die grenzen worden bereikt en overschreden in een uitspraak d.d. 31 oktober 2008 van de “Wrakingskamer” van het TGC3 en in een uitspraak van 8 september 2008 van dat College zelf.
Wat de “Wrakingskamer” betreft gaat het om een incidenteel wrakingverzoek gedaan door de raadsman van de heer J.M. te B. en gericht tegen de Aanklager Tuchtrecht NPO. Dit wrakingverzoek was gezonden aan het TGC3 en werd ingediend omdat de raadsman van mening was dat de Aanklager Tuchtrecht zich niet onpartijdig genoeg in de procedure had opgesteld. Het wrakingverzoek werd afgewezen door de “Wrakingskamer” van TGC3. Ik heb het verzoek niet inhoudelijk getoetst en ga dan ook geen uitspraak doen of de afwijzing op zich al dan niet terecht is. Waar het mij om gaat is of de aan die uitspraken ten gronde liggende procedures juist zijn en of de gebruikte argumenten hout snijden.
Artikel A20 van Het Reglement Rechtspleging stelt: “Indien er twijfel bestaat aan de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van een lid van de behandelende kamer van een College of het Beroepscollege en de Aanklager kunnen partijen schriftelijk en gemotiveerd tot zeven dagen voor de zitting dit lid wraken. De wraking kan schriftelijk en gemotiveerd worden afgewezen.”
Een duidelijke en niet voor tweeërlei uitleg vatbare regel.
Dat het NPO-bestuur (achteraf bezien) met die regel niet zo gelukkig is, is begrijpelijk. Raadslieden zijn er nu eenmaal snel bij om een beroep te doen op een (wets)regel welke in het voordeel van hun cliënt kan werken (daar zijn ze ook voor ingehuurd). Colleges zijn dan ook diverse keren met wrakingverzoeken tegen de Aanklager Tuchtrecht geconfronteerd.
Reden voor het NPO-bestuur om in de aanloop naar de ALV van 18 oktober 2008 een voorstel tot wijziging van het Reglement Rechtspleging naar de kiesmannen te sturen. In dat voorstel staat onder meer: “In een zeer korte periode is er door een raadsman van verdachten van tuchtrechtelijke vergrijpen driemaal een wrakingverzoek ingediend tegen de Aanklager NPO. Nog afgezien van het feit dat de procesgang hierdoor wordt vertraagd en colleges zich weer apart moeten buigen over dergelijke verzoeken, is een wrakingverzoek welke zich richt op de Aanklager, juridisch ook niet correct.” En verder stelt het Bestuur NPO in dit voorstel: “Wij hebben inmiddels twijfels of het wel verstandig is geweest de Aanklager …..te noemen. Ook onze juridische adviseur meent dat wraking van de Aanklager gezien zijn rol niet passend is.” Vervolgens stelt het Bestuur NPO voor om de woorden “en de Aanklager” te schrappen uit de tekst van artikel A20 lid 2 van het Reglement Rechtspleging.
Op zich is er niets verkeerd aan het feit dat het Bestuur NPO de mogelijkheid om de Aanklager Tuchtrecht te wraken uit het betreffende artikel wil schrappen. Je kunt vraagtekens stellen bij de door het Bestuur NPO gebruikte argumenten, je kunt je zelfs afvragen of het schrappen van de wrakingsregel wel doorgang moet vinden, maar dat is een andere kwestie.
Duidelijk is dat bij de invoering van het “instituut Aanklager Tuchtrecht” willens en wetens de mogelijkheid tot wraking van de Aanklager in het Reglement Tuchtrecht is opgenomen. De daartoe benodigde wijzigingen in het destijds van krachtzijnde reglement zijn door de kiesmannen goedgekeurd, de wijzigingen zijn in het Reglement Tuchtrecht opgenomen, ze zijn gepubliceerd en die wijzigingen zijn derhalve binnen het Tuchtrecht tot “wet” verheven.
Als het Bestuur NPO die wijzigingen weer teniet wil doen dan kan zij, zoals zij terecht heeft gedaan, een wijzigingsvoorstel aan de kiesmannen voorleggen. Als de kiesmannen akkoord gaan en als aan de overige voorwaarden van een reglementswijziging is voldaan dan wordt de nieuwe wijziging weer tot “wet” verheven. Ik kan daar vrede mee hebben.
Waar ik geen vrede mee kan hebben zijn de capriolen (ik kan ze niet anders noemen) van de “Wrakingskamer” van het TGC3. Want wat doet die kamer? (ik laat hier verder maar buiten beschouwing dat het Reglement Rechtspleging helemaal geen “Wrakingskamer” kent en dat kennelijk iemand een wel leuk klinkende naam van Google heeft afgeplukt om het begrip “Kamer” wat op te pimpen)
In haar uitspraak van 31 oktober 2008 overweegt de Wrakingskamer (o.a.): “Onbegrijpelijk en onlogisch is echter dat de Aanklager ook in het tweede lid van artikel A20 genoemd wordt, aangezien de in dat lid genoemde partijdigheid (dit moet trouwens zijn: onpartijdigheid) en onafhankelijkheid alleen geëist kan worden ten aanzien van de rechtsprekende Colleges. De taak en de functie van de Aanklager houden in, dat een dergelijke mentale instelling van hem niet gevergd kan en mag worden, en ook niet hoeft te worden”. En verder stelt zij: “De Wrakingskamer neemt daarom aan dat het vermelden van de Aanklager in het bepaalde van artikel 20 lid 2 van het Reglement Rechtspleging op een kennelijke vergissing berust en dientengevolge ten aanzien van de Aanklager onverbindend is”.
Met alle respect maar dit kan gewoon niet! Dit is te gek voor woorden! De “rechter” gaat hier zitten op de stoel van de “wetgever” en wijzigt eigenmachtig een duidelijke, niet voor tweeërlei uitleg vatbare en bewust in de reglementen opgenomen regel met een “argumentatie” welke nergens op slaat en welke alleen maar wordt gebruikt om het beoogde doel (namelijk het wegpoetsen van de mogelijkheid tot wraking) te bereiken. Een reglementen wijziging, laten we dat even voor alle duidelijkheid stellen, kan uitsluitend en alleen op grond van artikel 44 Huishoudelijk Reglement plaatsvinden. En ook dat artikel is duidelijk waar het stelt: “Wijzigingen in de Reglementen NPO kunnen alleen worden aangebracht – op voorstel van Bestuur NPO, twee of meer kiesmannen NPO of één of meer Besturen Afdelingen - in een Algemene Vergadering NPO waarin ten minste tweederde gedeelte van het aantal kiesmannen of reservekiesmannen NPO blijkens de presentielijst aanwezig is.”
Wat hier gebeurt is onacceptabel: de Wrakingskamer minacht niet alleen de Algemene Vergadering maar verandert tevens op eigen houtje een aan de beschuldigde in het Reglement Rechtspleging toegekende (rechts)bescherming!
Naar mijn mening is de handelwijze van de Wrakingskamer, welke door het TGC3 is overgenomen, voldoende reden om het hele College te wraken.
En als u denkt dat alleen de Wrakingskamer “het bruin bakt” dan vergist u zich!
De uitspraak d.d. 8 september 2008 van het TCG3 zelf is meer dan alleen bruin gebakken: het loopt tegen zwart aan!
Ik zal niet de volledige uitspraak analyseren (want dan kan ik wel een boek schrijven) maar daar alleen de meest verbijsterende elementen uithalen.
In de eerste plaats weet het College kennelijk niet waar zij haar eigen bevoegdheid vandaan haalt. Zij baseert die bevoegdheid namelijk o.m. op artikel 29 lid 1 van de Statuten. Maar dat artikel gaat over de Toegang en Openbaarheid van de Algemene Vergadering NPO. Kleinigheidje, hoor ik u denken. Maar het kenmerkt de slordigheid en het gebrek aan betrokkenheid waarmede tuchtzaken door het TGC3 worden behandeld.
In de tweede plaats bevat de uitspraak “geen weergave van de door partijen afgelegde verklaringen en argumenten” zoals Artikel A30 lid 1g Reglement Rechtspleging vereist. Het vonnis stelt slechts (op pagina 4) “De bewijslast, aangedragen door de aanklager NPO, is door de beklaagde en/of zijn vertegenwoordiging/raadsman op geen enkele wijze weerlegd.” De uitspraak vermeldt niet wat de Aanklager heeft aangevoerd om de door hem ten laste gelegde overtredingen te onderbouwen. En de uitspraak vermeldt met geen enkel woord wat door de verdediging is aangevoerd. Derhalve ontbeert het vonnis de meest basale gegevens welke in een vonnis dienen te worden vermeld. Het vonnis voldoet evenmin aan de eisen van artikel A30 RR. Het vonnis is derhalve onjuist, onvoldoende onderbouwd, onvolledig en onbegrijpelijk en dient te worden vernietigd.
In de derde plaats deugt het vonnis eveneens van geen kant waar het de opgelegde maatregelen betreft en de onderbouwing daarvan. Laten we die maatregelen eens nader bekijken:
Maatregel 1: Er wordt een boete opgelegd van € 750,00 wegens overtreding van
- artikel 12 Statuten NPO
maar dat artikel kent 6 subleden en het College verwijst niet naar één van die subleden. Ook op dit punt is het vonnis onjuist, onvoldoende onderbouwd, onvolledig en onbegrijpelijk en dient het te worden vernietigd.
- artikel 22 Wedvluchtreglement NPO
maar dit artikel vermeldt één van de verplichtingen van “de wedvluchtorganiserende instantie, aan wie de bescheiden zijn toegezonden” en het is nog maar helemaal de vraag (en door het College in ieder geval niet nader onderzocht) of de heer J.M. te B. toen hij de hem beweerdelijk ten laste gelegde overtredingen zou hebben begaan werkzaam was voor zo’n instantie en het is zelfs helemaal de vraag of dit artikel van toepassing is op een natuurlijke persoon en zo ja, of die persoon in het geheel van die instantie wel de heer J.M. te B. is Ook op dit punt is het vonnis onjuist, onvoldoende onderbouwd, onvolledig en onbegrijpelijk en dient het te worden vernietigd.
- Artikel 201 Wedvluchtreglement NPO (het niet ondertekenen van de inkorfstaat en/of de aankomstlijst door de functionaris en deelnemer)
de door het College hierboven tussen haakjes vermelde tekst staat helemaal niet in genoemd artikel. Het artikel vermeldt (in lid 4) slechts: “Direct na het inkorven print de inkorfcommissie de inkorfgegevens minimaal in tweevoud uit. Eén print wordt door de deelnemer en de functionaris ondertekent en geldt als inkorflijst.” Er wordt met geen woord gerept over de aankomstlijst en beschuldigde wordt derhalve iets (mede) ten laste gelegd wat hij (volgens dit artikel althans) niet behoefde te doen. Ook op dit punt is het vonnis onjuist, onvoldoende onderbouwd, onvolledig en onbegrijpelijk en dient het te worden vernietigd.
Maatregel 2: Het TGC3 schrijft: “de heer J.M. wordt tevens een boete opgelegd van € 250,-- als bijdrage in de proceskosten” Bij het opleggen van deze boete wordt niet verwezen naar een artikel in de Statuten of de Reglementen. Ook op dit punt is het vonnis onjuist, onvoldoende onderbouwd, onvolledig en onbegrijpelijk en dient het te worden vernietigd. Even terzijde: Het TGC3 doelt hier wellicht op artikel T4 lid 1 sub b Reglement Rechtspleging (betaling proceskosten). Maar een boete is een boete en dat is iets anders dan een bijdrage in de proceskosten en ook in dat opzicht is het vonnis dus onjuist.
Maatregel 3: Het TGC3 stelt: “Aan de heer J.M. wordt een ontzetting uit het lidmaatschap van de NPO (Art. T4 sub 1f) opgelegd voor een periode van 15 jaar met onmiddellijke ingang.”
Maar ontzetting kan niet worden gebonden aan een termijn (althans niet in het systeem van het tuchtrecht NPO). Ontzetting is ontzetting, punt uit! Artikel T8 Reglement Rechtspleging vermeldt duidelijk dat “Onder ontzetting uit het lidmaatschap wordt verstaan het ontnemen van alle rechten die aan het lidmaatschap zijn verbonden.” Het artikel (en ook andere artikelen) verbinden aan de ontzetting niet de mogelijkheid tot het toepassen van een termijn. Ook hier is het vonnis onjuist, onvoldoende onderbouwd, onvolledig en onbegrijpelijk en dient het te worden vernietigd.
Maar er is meer. De ontzetting wordt (aldus het College) van toepassing verklaard “met onmiddellijke ingang.” En dat kan niet! Artikel T 10 Reglement Rechtspleging stelt heel duidelijk dat “de tenuitvoerlegging van de tuchtrechtelijke maatregel” ingaat op een “datum, die niet eerder valt dan de datum waarop de termijn voor beroep is verstreken.” Niets “onmiddellijke ingang”! Ook hier is het vonnis onjuist, onvoldoende onderbouwd, onvolledig en onbegrijpelijk en dient het te worden vernietigd.
Maatregel 4: Hier veroordeelt het College de heer J.M. tot een uitsluiting van rechten (Art. T4 sub 1e en art. T7 sub a, b, c en d) en ook hier voor een periode van 15 jaar “met onmiddellijke ingang.” Over die onmiddellijke ingang hebben we het al gehad: dat kan dus niet.
En ook de rest van de maatregel treft geen doel. De heer J.M. is al “ontzet” en wat wil het College dan nog meer? “Dubbelop is eens zo dik”?
Maar het allerfraaiste is dat in de hele uitspraak geen tuchtrechtelijk relevante kwalificatie is te vinden van datgene dat de heer J.M. te B. nu eigenlijk volgens het TGC3 zou hebben gedaan!
- Is dat fraude?
- Is dat medeplichtigheid bij fraude?
- Is dat poging tot fraude?
- Is dat het al dan niet opzettelijk verzaken van opgedragen taken?
- Is dat weigering of nalatigheid bij de afgifte van onder beheer zijnde zaken?
- Zijn dat handelingen en gedragingen die de belangen van de NPO schaden?
- Is dat belediging en/of wangedrag?
- Is dat oneigenlijk gebruik van substanties?
- Is dat weigering medewerking te verlenen aan controle?
- Wie het weet mag het zeggen!
Kennelijk zal de tuchtrechtelijk relevante kwalificatie het TGC3 worst zijn en gooit zij alles is één grote pet of wellicht in de zak van Zwarte Piet. Maar voor de heer J.M. te B. is dat wel degelijk van belang want zonder tuchtrechtelijk relevantie kwalificatie van de door hem beweerdelijk gedane overtredingen kan niet worden vastgesteld wat de volgens artikel T4 lid 3 toepasselijke (maximale) strafmaat is. En zonder die tuchtrechtelijk relevante kwalificatie kan er geen vonnis worden gewezen! Ook met betrekking hiertoe is het vonnis dus onjuist, onvoldoende onderbouwd, onvolledig en onbegrijpelijk en dient het te worden vernietigd.
Nog een laatste opmerking over dit College. Zij maakt de heer J.M. er op attent dat als hij niet binnen de gestelde termijn voldoet aan de hem opgelegde tuchtmaatregel hij toepassing riskeert “van het gestelde in artikel 48 Huishoudelijk Reglement.” Als ik de heer J.M. was, zou ik mij daar maar niet druk om maken: het Huishoudelijk Reglement kent maar 44 artikelen!
En nu nog een laatste opmerking aan de heer J. M. en aan zijn Basisvereniging. Als ik de heer J.M. was zou ik mij gewoon weer als lid aanmelden. En als ik als Basisvereniging ook maar enigszins de indruk had dat hij wellicht ten onrechte is veroordeeld dan zou ik hem weer gewoon als lid accepteren. Immers, ontzetting wordt ingevolge artikel 16 lid 4 Statuten NPO nader geregeld in het Reglement Rechtspleging. Maar het Reglement Rechtspleging zegt over ontzetting alleen maar dat daaronder wordt verstaan het “ontnemen van alle rechten die aan het lidmaatschap zijn verbonden.” En het Reglement Rechtspleging stelt niet dat degene die is ontzet niet opnieuw kan intreden. En de beslissing of iemand lid kan worden is voorbehouden aan de Basisvereniging (artikel 7 lid 2 sub b Statuten). En het is een onvervreemdbare rechtsregel dat iemand niet twee keer kan worden gestraft voor dezelfde zaak. Dus als de heer J.M. door de Basisvereniging opnieuw wordt aangenomen als lid en wordt opgenomen in het ledenregister van de Basisvereniging (artikel 7 lid 1 Statuten) dan houdt dit ingevolge artikel 7 lid 2 sub d van de Statuten in dat de heer J.M. tevens het lidmaatschap van de Afdeling en het lidmaatschap van de NPO verkrijgt. En dat betekent dat hij weer gewoon volop mee kan doen!
Boven dit stukje staat: Recht of krom? Snapt u er nog iets van?
Samenvatting
Ik zal het wat korter en duidelijker uitleggen. Maar dat betekent wel dat het hier en daar wellicht wat “kort door de bocht” wordt.
1. Wraking De Wrakingskamer van het TGC3 heeft ten onrechte gesteld dat het wrakingartikel in het Reglement Rechtspleging (RR) niet op de Aanklager van toepassing is Waarom ten onrechte? Het wrakingartikel in het RR is een formeel artikel dat niet door een TGC opzij kan worden gesteld. Dat kan alleen door de Algemene Ledenvergadering (de hoogste “wetgever” binnen de NPO). Het TGC3 is als “rechter” als het ware op de stoel van de “wetgever” (de Algemene Ledenvergadering) gaan zitten. Het is hier zo dat het TGC3 het RR heeft gewijzigd. En dat kan niet. De uitspraak van de Wrakingskamer is dan ook onjuist.
2. Bevoegdheid In de uitspraak baseert het TGC3 haar bevoegdheid op artikel 29 lid 1 van de Statuten. Maar dat artikel gaat helemaal niet over de bevoegdheid van het TGC maar dat artikel gaat over de Toegang en de Openbaarheid van de Algemene Vergadering NPO.
3. Aanklacht en verweer De uitspraak van TGC3 vermeldt niet de aanklacht en het gevoerde verweer. Volgens artikel A30 lid 1g RR moet dat echter wel. Dit gedeelte van het vonnis is onjuist.
4. Boete De door het TGC3 opgelegde boete klopt niet met het RR. Er wordt: 1. niet verwezen naar het van toepassing zijnde subartikel van het RR. En dat zou wel moeten 2. artikel 22 Wedvluchtreglement ten laste gelegd maar dat is niet van toepassing 3. artikel 201 Wedvluchtreglement ten laste gelegd maar dat is ook niet van toepassing Dit gedeelte van het vonnis is onjuist.
5. Boete / bijdrage proceskosten Er wordt niet verwezen naar een artikel van het RR en dat zou wel moeten. Bovendien legt het TGC3 de bijdrage op als boete en dat kan niet. Het vonnis is dus ook hier onjuist.
6. Ontzetting. Het TGC3 ontzet de heer J.M. uit het lidmaatschap voor een periode van 15 jaar met onmiddellijke ingang. Dit kan niet. Aan een ontzetting uit het lidmaatschap kan geen termijn worden verbonden: eruit is eruit! En bovendien kan het niet met onmiddellijke ingang. Het kan pas nadat de beroepstermijn is verlopen. Dit gedeelte van het vonnis is dus onjuist.
7. Uitsluiting van rechten. Het TGC3 sluit de heer J.M. uit van een aantal rechten welke hij als lid NPO heeft. Maar hij was al uit het lidmaatschap ontzet! Dat kan dus niet. Ook hier is het vonnis onjuist.
8. Kwalificatie. Het TGC3 geeft geen “tuchtrechtelijk relevante kwalificatie” bij de straffen die zij aan de heer J.M. uitdeelt. Dat betekent in feite dat het TGC3 wel zegt dat J.M. iets strafbaars heeft gedaan (vandaar de veroordelingen) maar het TGC3 zegt niet wat hij voor strafbaars heeft gedaan. En dat kan niet. Iemand heeft er recht op om te horen wat hij fout heeft gedaan. Als dat niet zo is kan ook de strafmaat niet worden bepaald. Ook hier is het vonnis dus onjuist.
9. Termijn. En als laatste zegt het TGC3 dat als J.M. zich niet aan de tuchtmaatregelen houdt dat hij dan een extra straf krijgt volgens artikel 48 van het Huishoudelijk Reglement. Maar het HR kent helemaal geen 48 artikelen! Het zijn er maar 44! Ook deze opmerking van het TGC3 is dus onjuist.
Bovendien, maar dat is even een zijsprong, is het naar mijn mening zo dat als J.M. zich weer als lid meldt en als de basisvereniging hem als lid accepteert hij dan automatisch weer lid wordt van de Afdeling en van de NPO.
Waar het dus op neer komt is dat alle punten waarop J.M. door het TGC3 is veroordeeld onjuist blijken te zijn. Conclusie: J.M. had niet, althans niet op deze gronden en met deze argumentatie, mogen worden veroordeeld.
Is dat nou van belang zal men zich wellicht afvragen. Ja, dat is het wel zeker want het blijkt dat je binnen het tuchtrecht van de NPO op velerlei onjuiste gronden kan worden veroordeeld. En dat wens ik niemand toe.
|