Op 28 februari plaatste ik een posting over de uitspraak van het Beroepscollege in de zaak M te B op www.duiven-forum.nl (Recht of krom? (2)).
Ik beloofde in meer detail op de zaak terug te komen na ontvangst van het vonnis. Dat vonnis heb ik nu voor mij liggen.
En ik moet zeggen, dat vonnis is subliem door haar eenvoud en door de zakelijke rechtlijnigheid waarmede het Beroepscollege tot de kern van de zaak doordringt.
Weliswaar heeft de Aanklager Tuchtrecht nog wat tegengestribbeld maar dat ging over een drietal onbelangrijke punten. Het eerste was dat de Aanklager meende dat zijn uitnodiging voor de zitting een dag te laat was verzonden en dat de zitting dus niet had mogen worden gehouden. Het Beroepscollege had daarmede weinig moeite en verwierp die opmerking van de Aanklager. Het tweede ging over artikel A5 sub 3 van het Reglement Rechtspleging. Dat artikel stelt “De behandelende kamer bestaat bij voorkeur uit een oneven aantal leden”. En wat was nu het geval? Deze kamer bestond uit vier leden. En dat is een even aantal. En de Aanklager vond dat niet terecht. Het was hem kennelijk ontgaan dat de woorden “bij voorkeur” inhouden dat het best anders kan en dat een kamer met een even aantal leden ook reglementair is. Ook dit punt werd terecht door het Beroepscollege verworpen. Als derde punt mummelde de Aanklager nog iets over “rechtsongelijkheid”. Wat hij hier precies mee bedoelde is mij ontgaan. Het Beroepscollege had hier ook weinig problemen mee en stelde dat die bewering van de Aanklager geen stand kon houden.
Goed, terug naar de kern van de zaak.
Het Beroepscollege overweegt terecht dat niet M maar het bestuur van de Basisvereniging verantwoordelijk is voor het plaatsen van handtekeningen. Voorts overweegt het Beroepscollege dat M (als CC-rekenaar) niet is gehouden wedvluchtbescheiden te bewaren.
Vervolgens komt het in deze zaak uitgebrachte rapport van de Commissie Geerink ter sprake. Desgevraagd verklaart de Aanklager de conclusie van dat rapport te onderschrijven en benadrukt hij nogmaals zijn eigen inbreng in dat rapport. En daar ging het fout (althans voor de Aanklager). Want dat rapport komt tot de conclusie dat op grond van de feiten niet kan worden geconcludeerd dat M fraude heeft gepleegd! Er is volgens de Commissie weliswaar een sterk vermoeden dat M heeft gemanipuleerd maar zoals het Beroepscollege terecht stelt is een vermoeden onvoldoende rechtsgrond om tot een schuldig verklaring te komen.
En dan komt het Beroepscollege tot een aantal overwegingen welke met name de besturen van Basisverenigingen goed in hun oren dienen te knopen:
- het Beroepscollege deelt het verzet van de raadsman tegen de ongebreidelde vrijheid die M binnen zijn duivenwereldje had.
- volgens het Beroepscollege is hier wederom sprake van een typisch voorbeeld van een functionaris die binnen een organisatie veel te veel bevoegdheden heeft
- het Beroepscollege overweegt eveneens dat de praktijk immers leert dat velen niet bestand zijn tegen de verleiding van vrijheid
- en het Beroepscollege is van oordeel dat het bestuur van de basisvereniging zijn verplichtingen behoorlijk verzaakt heeft omdat alleen getekende stukken als authentiek kunnen worden beschouwd.
Kort gezegd komt het er op neer dat besturen van Basisverenigingen een vergaande zorgplicht hebben voor datgene wat in de vereniging gebeurt. Zij hebben als het een keertje fout gaat naast de onjuist handelende functionaris een eigen verantwoordelijkheid voor het gebeuren. En kunnen daar dan ook naar mijn mening op worden aangesproken.
Concluderend stelt het Beroepscollege dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat M zich aan frauduleuze handelingen heeft schuldig gemaakt.
Vervolgens beslist het Beroepscollege dat:
- de uitspraak van het TGC3 d.d. 3 december 2008 wordt vernietigd
- het beroep van M gegrond wordt verklaard
- de schorsing van M met onmiddellijke ingang wordt opgeheven
|