Al vanaf de jaren 70 ben ik fanatiek bij de duivensport betrokken, natuurlijk door mijn vader wijlen Arnold Beute, de grote kampioen en landelijke bekendheid, die mij als jong broekie overal mee naar toe nam en mij kennis liet maken met alle grootheden in de vaderlandse duivensport, en altijd heeft het aspect kweken van goede postduiven mijn grootste interesse gehad.
Op de vele hokbezoeken waarop ik mijn vader vergezelde, kwam steeds het aspect goede duiven als belangrijkste naar voren. Bij Jos v. Limpt alias “De Klak” kreeg ik als kind reeds de Kampioensduif van 1975 in mijn handen gedrukt en al die toppers uit Vechter x Witpenneke en het Jong Koppel, bij de Janssens heb ik samen met mijn vader de Jonge Merckx en de 019 mogen vasthouden en bekijken. Maar ook de beroemde zwarte Moordenaars van Braakhuis en de 90 van Jef v. Wanroy hield ik ooit vast. Ik kreeg dus vanaf het allereerste begin reeds het gevoel in mijn handen van een goede duif, een Crack zoals mijn benaming later werd.
De vingers van mijn linkerhand werden getraind in het spieren en stuitjes keuren, iedere duif die ik handen kreeg (en dat zouden er al snel tienduizenden worden) beoordeelde ik in een fractie van een seconde aan het in mijn hoofd opgeslagen beeld van een goede duif. Maar was dat het juiste beeld? Had ik in al die jaren niet een vastgeroest model in mijn hoofd, waren er onder andere modellen geen goede duiven te vinden? Tegen een ieder die het maar horen wilde vertelde ik dat een duif goede spieren moest hebben, half opgeblazen als een iets te zachte fietsband, dat een duif die korte bolle spieren had die ook nog eens straks tegen het borstbeen aanlagen gemiddeld betere vitesse/midfondduiven waren en dat diegene met langere spieren en tevens een halve centimeter van het borstbeen aflagen betere eendaagse of overnachtduiven waren en dat iedere duif een gesloten stuit moest hebben, met als uitzondering duivinnen die net gelegd hadden, of die al jaren op het kweekhok vertoefden en zich suf hadden gelegd. Maar ook over de ogen van een duif had ik een specifieke mening, niemand bracht mij van het idee af dat goede duiven allemaal een goed oog hadden en goede kweekduiven in het bijzonder, natuurlijk weet ik dat je het niet om kunt draaien, je kunt niet zeggen dat iedere duif met goede spieren,stuitjes en ogen een goede duif is maar wat je wel kunt zeggen in mijn visie dan dat een goede duif die het zelf heeft laten zien in het vlieg of kweekhok een goede te zijn deze kenmerken wel heeft. Maar was dit allemaal wel zo? Ik wilde het zeker weten, ik moest en zou het zeker weten.
Ik kan voor u vast een tipje van de sluier oplichten: in 95% van de gevallen bleek mijn mening en zienswijze overeen te komen met de duiven in dit boek, en dat zijn stuk voor stuk zeer bruikbare duiven gebleken om niet te zeggen Cracks.
Wie deden er allemaal mee?
In ons lijfblad “Het Spoor de Kampioenen” deed ik meermalen een oproep aan alle duivenspelers om mij hun topduiven te laten zien en voelen. Eerlijk gezegd was de beginfase stroef te noemen, maar zoals met alles in het leven; Wanneer er één schaap over de dam is volgen er meer. Mijn eerste grote onderzoek naar crackduiven deed ik bij de familie Eijerkamp die er om bekend staan een enorm aantal absolute superduiven onder de pannen te hebben en ook graag bereid zijn deze te laten zien. Bij hun kreeg ik o.a. de Silver Shadow, Chicago, Chè, Bartoli etc. in handen, en ik kan u vertellen dat je de kwaliteit van deze duiven echt kunt zien en voelen. Ook de overnacht duiven die ik daar in handen kreeg overtroffen alle verwachtingen, Black Gigant, Salinero, Red Rising Sun en de Juwelier waren prachtige duiven in de hand. Ook bij vriend en clubgenoot Jelle Jellema kreeg ik onwijs fijne overnachtduiven in de hand maar van een totaal ander type dan die van Eijerkamp of van die supers die ik later nog in de handen zou krijgen. Later zou ik nog meer weergaloze overnachtduiven mogen bekijken waaronder Miss Europa van Piet Heikamp en Sterke Tox van Aike Jan Veninga, en die Super Mister.International van clubgenoot Reind v.d. Weij en dat het van die kleintjes moeten zijn voor de lange drachten? Nou nee, niet kleiner dan “gewone” duiven, maar daarover straks meer.
Eenmaal goed op gang stroomden de aanvragen binnen, iedereen wilde wel meedoen, bekende namen waarvan we de topduiven allemaal kennen zoals Marcel Sangers, Gerard Koopman, Ferry v.Loo, Peter v.d. Merwe, Jan v.d. Pasch en dochter, Gerard & Bas Verkerk en Harm Vredeveld maar ook de iets minder bekende sterspelers met hun minstens zulke goede duiven zoals Peter & Panny Fincken, vader en zoon Schuiling, Gebr.Atema, W & G Elzinga, Jan de Raaf etc. iedereen moest even over die schroom heen, het gevoel van; Ach doe maar gewoon, moet ik nu in zo’n boek? Of, is mijn topper wel een echte crack hoorde en voelde ik bijna dagelijks. Er waren ook een paar mensen die ik teleur moest stellen, iemand die bv. een 1e NPO vlucht had gewonnen of zelfs en 1e Nationaal met een duif die verder nog nooit op de uitslag voorgekomen was, dat dit een zeer mooie prestatie is die sommige nooit mogen beleven staat buiten kijf, maar is deze duif een crack? Nee. En ook moest ik wel eens iemand teleurstellen, waarvan de uitslagen anders bleken dan aan de telefoon voorgespiegeld.
Wat is een crack? Waaraan met hij voldoen?
Over wat een crack of kampioensduif is kunnen we natuurlijk van mening verschillen, voor de ene speler is een 1e Asduif per discipline van Nederland in Best of the Best of W.H.Z.B. een crack, maar dat zouden er maar 10 of 15 duiven in het boek komen, en voor de ander is een duif met 1 eerste prijs al een crack, en voor de meeste verkopingen is een duif met een 1537e nationaal Barcelona al een weergaloze superduif. Dus daartussen heb ik een beetje moeten laveren, iedere duif die me aangeboden werd, beoordeelde ik na mijn eigen maatstaven, van crack of geen crack. In principe kun je zeggen dat wanneer een duif meermalen heeft laten zien een goede te zijn een crack is, dus duiven die enkele eersten in vereniging verband(paar honderd duiven) gewonnen hebben tot duiven die Asduif waren in kring/afdeling of landelijk niveau en alles daartussen waren voor mij goed genoeg. Maar toch ook tussen de Asduiven in rayon/kring of samenspel waren en weer enkele afvallers, duiven met veel prijzen maar zeer weinig kop heb ik soms laten afvallen, vooral als ik van de eigenaar van die duiven betere in mijn bestand had. Was het de enige duif van iemand dan mocht hij door, maar was het de derde of vierde beste van een liefhebber viel hij af. En natuurlijk waren er liefhebbers die zoveel echte toppers hebben dat we een keus moesten maken. Dus zie mijn eerste boek als een onderzoek naar de uiterlijke kenmerken van crackduiven cq superduiven, wetende dat er nog veel meer goede duiven in Nederland rondvliegen of hebben gevlogen die ik “nog” niet bekeken heb.
Hoe ging ik te werk?
Van enkele duiven stond voor mij vast dat ik ze wilde zien en voelen, deze duiven zijn zo beroemd door hun prestaties of die van hun nazaten dat ze tot in Azië en Amerika beroemd zijn, ik noem bijvoorbeeld de Ringloze, 959 en 330 van Gunter Prange, Lowieke van Jan v.d. Pasch & dochter, Olympic Unbelievable van vader en zoon Verkerk en Kleine Dirk van Cornelis en Gerard Koopman. Gelukkig voor mij wilden al deze mensen graag meedoen, niet voor de commercie hoor, maar gewoon omdat ze trots zijn op hun duif en het leuk vinden om hun trots aan mij te laten zien. Maar ik wilde graag 200 toppers bekijken, en niet allen de landelijk bekende maar juist die witte raven die we “nog” niet kenden, daarom mijn oproep in het spoor en via internet. Tijdens gesprekken met de liefhebbers en na opsomming van de prestaties besloot ik de duif wel of niet op te nemen en vroeg hun naar zuidwest Drenthe te komen met hun topper. Ook hierna vielen nog weer enkele mensen af die niet de moeite wilden nemen om deze reis te maken. Natuurlijk heb ik ook hokbezoeken gebracht aan enkele toppers, maar dat mag toch, ik hoef me toch niet te verantwoorden waarom ik wel bij de één op hok bezoek ga en de ander bij me thuis laat komen? Wanneer we dan gezamenlijk tot de beslissing waren gekomen welke duiven ik wilde bekijken, kreeg ik ze in de handen gedrukt, en kon het bekijken en bevoelen beginnen, en ik kan u verzekeren dat dit het op één na mooiste is in de duivensport, het allermooiste is natuurlijk de aankomst van je eigen duiven. Het eerste wat ik opsloeg in mijn hoofd was hoe de duif in de handen lag, hoe was het evenwicht, de lengte van het borstbeen, spieren en de stuitjes (legbeentjes). Hierna kwamen de pluimen, lengte van de vleugels, eventueel de kweekveertjes, de verspringing tussen achter en actieve vleugel en de verhouding tussen de laatste drie slagpennen. Als laatste kwam dan het oog met als onderdelen pupil, verkenningscirkel, iris en vermeyencirkel en mijn eigen puntenoordeel voor vlieg- en kweekwaarde. En natuurlijk het belangrijkste van dit hele onderzoek was of er overeenkomsten tussen die toppers zitten of juist grote verschillen met de gedachten die we bij toppers hebben. Dit bespreek ik per onderdeel, maar laat het vergelijken graag aan u zelf over.
Vlieg/kweek of beiden
In eerste instantie wilde ik graag drie categorieën onderzoeken, maar kwam al snel tot de conclusie dat dit eigenlijk niet kon. Ten eerste waren er toppers bij die nooit van hun leven een mand van binnen hadden gezien dus niet bewijzen konden een goede vliegduif te zijn en waren er super vliegers bij (meestal nog volop in de running) die niet hadden kunnen laten zien een goede kweker te zijn domweg omdat er nog niet van gekweekt was. Maar één ding is me wel duidelijk geworden, iedere topvlieger is in staat topvliegers voort te brengen indien hij gekoppeld word aan een passende partner, is het niet in de eerste dan zeker in de tweede generatie. En de vroeger bekende spreuk: “Mijn topper is een vlieger geen kweker” klopt niet, indien er maar zorgvuldig naar een passende en compenserende partner gezocht word. Want op alle hokken waar gericht en zorgvuldig gekweekt werd met hun crack en zijn eigen nazaten werden opnieuw toppers geboren.
Grootte van het lichaam
Bij dit onderdeel had ik zo mijn bedenkingen, zouden Vitesse duiven echt zo veel groter zijn dan overnacht duiven? Ik kan u snel uit de droom helpen, dit is niet zo. Bij de beste overnachtduiven die ik gezien heb waren zelfs gigantische met koppen als showduiven, en enkele superduiven op de dagvluchten waren kleiner dan gemiddeld. Nee, je kunt zeggen dat bij de duiven in mijn onderzoek maar twee of drie duiven echt klein waren, zo’n 80% schommelden rond de standaard die we bij de groep van keurmeesters beschreven hebben en de rest echt groter dan gemiddeld waren. Wat alle toppers wel het zelfde hadden aan hun lichaam maar wat ik niet apart heb beschreven is dat de bovenbouw (rug lendenen en bovenstuit) uit Eén stuk bestond, geen enkele duif had een omhoog wapperende staart of een lichaam uit twee delen waarbij lijkt of de staart er later aangeplakt was. Dus diegene we in de volksmond pauwstaarten noemen komen niet voor bij superduiven.
Volgende week het vervolg.
|