Evert van den Hoek was na de tweede wereldoorlog een zeer bekende duivenmelker in Putten. Op zijn geheel eigen wijze hield hij duiven. Zo nu en dan speelde hij goed. Zo op Chateauroux bijvoorbeeld won hij voor die tijd leuke prijzen. De winnaar werd door Evert omgedoopt tot ‘de doffer van Chateauroux’! Toen moeder Marie overleed, en Evert niet meer kon en in het ziekenhuis terecht kwam, werden al zijn duiven verkocht. Ook zijn Chateauroux doffer. Naar aanleiding van zijn overlijden in 1992 schreef de toenmalige predikant van de Hervormde Andreaskerk te Putten, ds. A.M.Langhout een prachtig in memoriam over Evert in de kerkbode van genoemde kerk met als titel “De grote vlucht...!”. Onlangs kreeg ik via sportvriend Arend Dokter - een clubgenoot van Evert in die tijd - dit epistel voor het eerst onder ogen. Ik ben er vast van overtuigd, dat niet alleen duivenmelkers, maar ook andere mensen dit boeiende verhaal van a tot z zullen lezen! (WP).
De grote vlucht...!
“Marie hield van de Heere Jezus en Evert hield duiven.” Beiden lieten daar geen misverstand over bestaan. Een bezoek aan hen kende dan ook een vast patroon. Nadat de onmisbare koffie was ingeschonken, begon Marie steevast te vertellen dat ze al de pijn van haar ziekte slechts kon dragen in het geloof een schaapje van de Goede Herder te zijn. En altijd stond Evert halverwege haar getuigenis op, banjerde noodgedwongen tussen ons door op zijn weg naar de gang en ondertussen schold hij op de “onmisbare domheid” van schapen. “Wie wil er nou een schaap zijn? Dat zijn immers rare beesten, die niets in hun mars hebben! Weglopen kunnen ze en verdwalen! Altijd moet er na die ondingen gezocht worden! Je zou maar herder zijn!” Op dit punt aangekomen, opende Evert de deur en meteen veranderde de klank in zijn stem: “Nee, geef mij maar duiven”! Die hebben geen herder nodig. Je probeert ze op een dwaalspoor te brengen, maar altijd vinden ze de weg naar huis terug. De laatste woorden werden dan vanuit de gang door een kier de kamer ingeroepen. Als Evert weg was, verontschuldigde Marie zich altijd: “Evert is er niet bij grootgebracht, dominee! Dat is zo jammer. En hij houdt van duiven. Je kunt met hem niet over schapen praten’. Zo verliep elk bezoek bij Marie en Evert. Op een middag zag ik, terwijl ik de stoep stond, de schaduw van Evert in het duivenhok. Zonder me te bedenken ging ik naar hem toe. De duiven vlogen wild verrast en zenuwachtig om me heen….’Marie is binnen. Ga maar even met haar over schapen praten’, zei hij geërgerd, want de rust in zijn heiligdom was hem veel waard. ‘Nee’, zei ik onverstoorbaar. ‘Nee, ik wil jouw doffer van Chateauroux zien’! Trots wees hij naar een duif en verbaasd vroeg hij hoe ik wist van het bestaan van dat beest.
Kenner
Als een ware kenner keek ik keurend naar zijn mooiste vogel en ik stal zijn hart door te zeggen: “Als ik jou was, zou ik op die doffer gaan poelen”! Alleen duivenliefhebbers spreken deze taal. Evert moest wel meegaan en nestelde zich in de kamer van Marie, in zijn eigen stoel. Voordat hij de vraag stelde die hem op de lippen brandde, wees hij vol trots naar een zilveren beker op de schoorsteenmantel. Ten overvloede zei hij: “Ja, de doffer van Chateauroux…”. En hoewel Marie in de stilte die volgde, begon te vertellen over schapen van de Goede Herder, keken wij elkaar begrijpend aan en toen zij voor even was uitgepraat, vervolgde hij zijn verhaal. Hebt u de wasmachine in de keuken gezien? “Ja, de doffer van Chateauroux”, fluisterde ik hem toe. Na deze gebeurtenis veranderde het gedrag van Evert. Hij bleef wat langer zitten als ik kwam en vertelde van de laatste vlucht en de prijzen die hij bijna had gewonnen. Het werd zelfs zo, dat Marie hem weg moest sturen. Ze wilde zo graag over andere beesten praten, maar kon het niet zo lang Evert zijn verhaal vertelde. ‘Moeten je duiven geen eten hebben’, vroeg ze dan? Zelfs na die vraag duurde het nog even, voordat Evert het hok in ging. Toen kwam de dag waarop Marie plotseling overleed. ‘Je moet maar over een schaap en een herder praten’, zei hij dof toen ik hem condoleerde. Even was het stil, maar toen stond hij op en sjokte weg, zoals hij altijd deed als ik bij Marie kwam. Dit keer liep ik hem achterna en samen stonden we daar, waar de vogels waarvan hij zijn hele leven van hield, zenuwachtig rond fladderden. ‘Kijk’, zei hij toonloos wijzend naar een duif “De doffer van Chateauroux”! Allebei keken we naar het liefste dat hem nu nog restte.
Vraag
Op dat moment vroeg hij me wat hij me altijd al had willen vragen. ’Hoe kan een dominee zoveel van duiven weten’? Ik vertelde hem van mijn vader, die mij van jongsaf aan de liefde voor de duivensport, tevergeefs, heeft trachten bij te brengen en dat hij het ook weer van zijn vader had meegekregen. En dat was, zo voegde ik er achteloos aan toe, ook een dominee. Dat verbaasde hem ten zeerste. Eén dominee’, herhaalde hij verwonderlijk. ‘Een dominee die duiven hield’? Volgens Marie zou dat onmogelijk zijn! Even liet ik hem mee genieten van de gesprekken op verjaardagen, vroeger bij ons thuis. Altijd ging het over duiven en al mijn ooms hadden wel een ‘doffer van Chateauroux’. ‘En toch moet je straks op Marie’s begrafenis maar over schapen praten. En over een Herder…’, voegde hij er aan toe. `Want wat zijn schapen immers zonder Herder’? Deze gebeurtenis heeft Evert’s leven ingrijpend veranderd. Hij deed, wat zij altijd had gedaan: hij kookte, rommelde wat in huis en voortaan zat hij, in plaats van Marie naar de kerkdienst te luisteren. De kinderen begrepen al snel dat ze onder kerktijd geen koffie konden komen drinken. Was het vroeger omdat Marie naar de kerkdienst luisterde en Evert het duivenhok uitmestte, nu had Evert die plaats van Marie ingenomen. Eens had ik het niet eens in de gaten, maar op een keer zei hij mij in het duivenhok: ’Sodeknikker, wat heb je zondag een mooi versje laten zingen’. Toen ik hem onbegrijpend aankeek, probeerde hij m’n geheugen wat op te frissen: ‘Ach, dat weet je toch wel, dat versje over die vogel van God’! Het wilde me niet te binnen schieten, maar ik was dan over iets heel anders verwonderd: ’Hoe weet jij dat we dat lied gezongen hebben’? En hij, die tot haar groot verdriet altijd wegliep als Marie de kerkdienst aanzette, vertelde me dat hij alle taken van Marie had overgenomen en daar hoorde ook het luisteren naar de kerktelefoon bij.
Ziekenhuis
Niet lang daarna lag Evert in het ziekenhuis. Het eerste wat hij mij vertelde was, dat hij al zijn duiven had verkocht. En ‘De doffer van Chateauroux’ vroeg ik hem? Hij wachtte even en ik zag ‘m iets wegslikken. Al mijn duiven zijn weg! Ik begreep dat hij ongeneselijk ziek was! ‘Dat versje van laatst’, vroeg hij vervolgens, wat dat hij me toen al willen vragen. ’Die vogel van God, sodeknikker’ dat moet vast een duif zijn geweest.’! Het huiswerk, door hem opgegeven, had ik gemaakt. Het lied zong door m’n hoofd: “Kom Heilige Geest, Gij vogel Gods, daal neder waar Gij wordt verwacht...”!
‘Het moet een duif zijn geweest’, herhaalde hij, toen mijn antwoord even op zich liet wachten. ‘Het was een duif’, bevestigde ik hem. ‘De Doffer van Chateauroux’’, zei Evert. ‘Nee’, zei ik toen heel beslist. ‘Nee, niet die duif. Een andere. Een nog veel sterkere’! Op dat moment heb ik Evert voor het eerst gevraagd of ik uit de Bijbel moest lezen. Nu kon hij immers niet weglopen als toen zijn Marie nog leefde. ’Sodeknikker, natuurlijk moet je voor me lezen, zo was zijn antwoord en even later sprak hij dezelfde woorden toen ik hem vroeg of we samen moesten bidden. Ik herinner me God gevraagd te hebben: ’Daal neder waar Gij wordt verwacht….’! Op de begrafenis van Evert waren al zijn gevleugelde vrienden uit Putten en omgeving. Ik vertelde hen hoe schapen en duiven van elkaar verschillen. Schapen hebben een Herder nodig om veilig te schaapskooi te bereiken. Maar duiven laat je los op soms verre afstand en ze vliegen feilloos naar het hok waar ze worden verwacht.
Chateauroux is voor elke duif een grote vlucht.
Maar oneindig groter is de vlucht van Evert naar het hok, waar op deze duif wordt gewacht!
|