Vliegen is Zilver en Kweken is Goud. Dat stond op een kistje waarin de stamkaarten zaten van de duiven van Piet Heikamp uit Zetten. In de jaren ’90 van de vorige eeuw ben ik veel bij Piet geweest om reportages te maken en tijdens het eerste bezoek aan mijn oud-plaatsgenoot bepaalde hij me bij deze tekst. Een grote waarheid, want als je niet goed kweekt, dan kun je goed vliegen op je buik schrijven. Daarom is het goed om genoeg tijd te besteden aan het nadenken over de koppelingen die je kunt, wilt en zult maken, want de toekomstige prestaties van je duivenbestand hangt er vanaf. De winterperiode is bij uitstek geschikt om rustig na te denken over de kweek die je in het voorjaar, misschien al in de winter, gaat doen. Als het seizoen afgelopen is, probeer ik het een en ander op papier te zetten voor de kweek van het volgende seizoen. Pa geeft daar dan commentaar op en geeft suggesties die hij in zijn hoofd heeft zitten en dan laten we het een paar maanden rusten om rond deze tijd het koppelingsplan er weer bij te pakken. Ik werd bij dat oppakken bepaald, toen ik deze week aan het hyven was met een liefhebber uit Almkerk, die volgende week gaat beginnen met de kweek. O ja, dacht ik: we zullen eens met een frisse kijk naar de koppelingen kijken die we in september op papier hebben gezet. Hoe gaan we te werk en welke standpunten zijn voor ons relevant?
Begin van onze huidige stam
1994 was voor ons een ‘rampjaar.’ We waren net twee jaar overgeschakeld van het programmaspel naar de fond (in het begin nog dagfond, dat ging in het begin nog aardig met jonge toekomstige overnachtduiven op het nest, maar later alleen nog overnachtfond). We hadden de Nationale Fondspiegel cat. 2 gewonnen in 1992 en 1993 waren we aangewezen overnachtkampioen van de Afdeling R. We hadden vier hele knappe duiven, die in het inkorfcentrum 1e en 2e prijzen wonnen en ons aan de kampioenschappen hadden geholpen. Toen kwam 1994, het jaar dat we drie van deze vier duiven verspeelden. We waren terug bij af. In ons fondhok zaten nog een topper van 1989, die ik ‘The Best There Is’ noemde (won o.a. een 39e nat. Bergerac tegen ruim 40.000 duiven), haar vader, haar moeder en wat broers en zussen. Hier gingen we mee verder. Als jonge liefhebber kon ik hier en daar wat duiven krijgen en we zetten deze ‘krijgers’ tegen deze duivin, haar vader, haar moeder (beide van Eijerkamp) en broers en zussen. Zestien koppels vormden we voor de kweek van 1995: De basis was een topduivin, haar directe familie en de ‘krijgers’ waarbij ik verwachting had dat de liefhebbers die mij die duiven gunden jongen hadden gegeven uit goede duiven. En dat was ook zo. Er zaten goede kwekers tussen. Van Bram Douw (doffer en een duivin), Jan Zantboer, een doffer gekweekt uit een samenkweek met Martin Jacobs (met zijn beste duivin van dat moment). Met deze duiven is een hele stam opgebouwd. Duiven die zelf gepresteerd hadden en jongen uit goede duiven. De basis van waaruit je altijd moet denken.
Als je een al een stammetje hebt opgebouwd met duiven die kop kunnen vliegen, kun je op verschillende manieren te werk gaan:
- Lijnenteelt
- Inteelt
- Kruisen met duiven uit andere goede stammen
Lijnenteelt
Dit is een manier van koppels samenstellen die volgens mij is uitgevonden door Gert Jan Beute of hij heeft goed van iemand anders afgekeken. In ieder geval legt hij deze theorie op een geweldige manier uit op één van de Koerier-dvd’s met hem. In deze theorie ga je uit dat een goede duif zijn (goede) genen voor 75% doorgeeft aan het kind met het tegengestelde geslacht. Dus een goede doffer geeft een goede dochter en een goede duivin een goede zoon. Deze kinderen zijn heel bruikbaar voor de nakweek. De kinderen (dus de kleinkinderen van de goede duiven) die je kweekt uit deze duiven kun je zetten tegen andere kinderen (wel van het andere geslacht dan de goede duif) van deze topper. Dus een kleinzoon (uit een dochter) van een goede doffer tegen een dochter (niet de moeder van die kleinzoon, maar een zus ervan) van de goede doffer zou je dan tegen elkaar kunnen zetten. Uit die koppeling zijn dan alle kinderen verwant aan de goede duif, dus bruikbaar voor de kweek. Wij zijn hiermee aan de slag gegaan, want we hadden op een gegeven moment een stel goede duivinnen, waar niet veel doffers aan konden tippen. Dus koppelingen tussen een goede duivin door ons zelf gekweekt tegen een goede doffer door onszelf gekweekt waren er niet veel. We hielden dan duivinnen over. Toen ik die dvd zag waarin Beute deze theorie uitlegde, dacht ik: ‘Dit is de oplossing!’ Dus jonge doffers uit goede duivinnen gekoppeld aan andere goede duivinnen. Dit deden we in 2007 en we hielden in vergelijking met andere jaren minder jonge duiven over. Ik geef de schuld hiervan niet aan de lijnenteelt, maar een succes is de lijnenteelt bij ons in eerste instantie nog niet. Misschien dat de duivinnen teveel aan elkaar verwant zijn en is dat een probleem. We gaan in 2010 wel een paar koppelingen maken van kind goede duif x kleinkind zelfde goede duif. Kijken wat dat oplevert.
Wordt vervolgd...
|