De afgelopen twee weken heb ik een poging gedaan om de verschillende manieren van kweken op een rijtje te zetten. Mensen vonden het interessant, andere vonden het deels flauwekul of vergezocht, weer anderen leerzaam en overzichtelijk. Als je schrijft dan krijg je op velerlei wijze reacties. Mijn doelstelling is om een overzichtelijk geheel te maken over allerlei denkwijze aangaande het kweken en dat mensen er misschien wat mee kunnen doen en zeker niet wat mee moeten. Dan zou ik namelijk van mezelf denken, dat ik de wijsheid in pacht heb. Dat heeft niemand, dus ik zeker niet.
Over inteelt schreef ik de vorige keer dat je een goede duif terug kunt zetten op zijn ouder. Toen ik het later teruglas, dacht ik: dit is niet helemaal volledig. Ook enkele oplettende lezers, viel dit op. Als je de goede duif terugzet op de ouder, dan kweek je terug naar de ouder en niet naar de goede duif. Als de ouder een kweker is met meerdere goede jongen, dan is dat een goede zet. Echter je kunt de goede duif zelf op een kind van zichzelf terugzetten. Dan probeer je de goede genen van de goede duif vast te leggen en dat is eveneens een goede zaak en in veel gevallen zelfs beter. Als je de mogelijkheid hebt om het op beide manier te doen, dan zou ik dat aanraden.
In deze bijdrage wil ik het hebben over het belangrijkste onderdeel van het denken over kweken. De start van elke poging om koppels op papier te zetten: Goede duiven.
Het belangrijkste
Met de ‘wilde kruisingen’ (goed x goed), van de vorige week, kom ik eigenlijk bij het belangrijkste. Het is leuk om allerlei manieren van koppelingen naast elkaar te zetten. Alleen het belangrijkste is natuurlijk wel dat je met duiven moet gaan kweken die goed zijn. Daar bedoel ik mee, dat je duiven moet gebruiken die zelf goed hebben gevlogen of jongen uit duiven die goed hebben gevlogen. Wij kweken altijd maar uit maximaal 1/3e deel van het hokbestand. Er zijn jaren dat dit zelfs 1/4e deel is. Mensen die uit alles kweken breken in ‘groot verband’ zelden of nooit door. Die kweken teveel afval. Kies 25% tot 35% van je duiven uit. Je beste duiven! Sommige liefhebbers hebben zelf niet genoeg goede duiven op het hok en willen toch verder komen en kunnen ook niet makkelijk aan goede duiven komen: te weinig goede connecties of gewoon te duur. Schaf dan duiven aan uit minimaal twee goede grootouders. Dat is een goed begin om te starten of aan te vullen. Dit soort duiven zijn genoeg te koop voor een ‘leuke’ prijs op internet. Tenminste als je je ogen goed openhoudt en niet naar ‘grote’ namen gaat kijken maar op zoek gaat naar goede vliegduiven. Er komen bij mij regelmatig collega-liefhebbers aan wie ik deze bovenstaande alinea diverse malen hebt verteld. Dan komen ze later bij me en dan hebben ze de stamboom bij zich van een duif die ze hebben aangeschaft, vaak voor een respectabel bedrag. Het is dan een jong uit een kleinkind van ‘De Blauwe Vannoppen’ of een achterkleinkind van de ‘Dolle’ of ‘Black Giant.’ Leuke namen natuurlijk maar als je een achterkleinkind hebt, dan praat je gemiddeld over 12,5% van het bloed van die duif. Ongeveer 87,5% van het bloed komt van andere (vaak veel mindere) duiven. In ieder geval is de meerderheid van het bloed van zo’n nieuwe ‘kweekduif’ niet gebaseerd op vliegprestaties. Kijk a.u.b. naar de vliegprestaties van ouders en grootouders en niet naar de mooie namen als je duiven aanschaft. Dan is de kans van slagen een stuk groter.
In de stukjes over koppelingen samenstellen lijkt het misschien wel heel makkelijk om goede koppels samen te stellen als je maar met de goede duiven kweekt, maar helaas blijft het altijd zo dat je meer slechte duiven kweekt dan goede duiven, zelfs uit de beste duiven die je op het hok hebt. Natuurlijk zijn er uitzonderingen. Duiven waar elk jaar wel een of meerdere knappe duiven uit komen. Breng ze aub maar snel naar Veenendaal, want zulke duiven zijn uniek!!! En die hebben wij graag.
Jong tegen oud
Als we de koppels op papier zetten, kijken we ook of we een oudere duif tegen een wat jongere duif zetten. We denken dat het bloed dan wat vitaler blijft. Volgens de wetenschap is het onzin. Genen veranderen niet als een dier ouder wordt en dat zal echt wel zo zijn. Toch doen we het: jong x oud. Ik zeg dan ook altijd: ‘Onzin heeft ook zin, want onweer is ook weer!’ Onze ervaring leert dat oudere koppels steeds mindere jongen voortbrengen. Koppels die de eerste jaren goede duif op goede duif gaven werden in de loop van het jaar steeds minder royaal met het geven bruikbare duiven. Als we dan het koppel uit elkaar haalde en we zetten er jongere duiven (1 of 2 jaar, liefst 1 jaar) tegen dan kwamen de bruikbare duiven weer. Zo gaf de stamvader van ons hok ‘De 57 van Eijerkamp’ op 15- jarige leeftijd nog een duif die eerste prijzen won. Rond zijn 8e levensjaar had hij mindere kweekjaren (zijn duivin was inmiddels ook al een jaar of 6) en toen we hem vanaf dat moment elk jaar op een jaarling gingen zetten kwamen de goede duiven weer. Ik zeg hierbij niet dat uit oude koppels geen goede duiven kunnen komen, maar de kans neemt volgens ons af. Een Zeeuwse liefhebber schreef me iets van dezelfde strekking. Hij was gek op eerste eitjes van een jaarlingduivin, omdat daar nog weleens verrassend goede duiven uit komen. De natuur tart de wetenschap regelmatig en dat houdt onze sport zo onvoorspelbaar en leuk.
Ik hoop dat U iets kunt met de verschillende theorieën, probeer als je de mogelijkheid hebt zoveel mogelijk verschillende theorieën tegelijk uit en staar je niet blind op één theorie. ‘Als je vaker op doel schiet, heb je meer kans om te scoren.’
|