Winterslaap, voor oude mensen als ik is het noodzakelijk om zo’n lang duivenseizoen vol te kunnen houden. Daarom ben ik in het stille seizoen ook behoorlijk stil. Sommigen hadden misschien wel gehoopt dat het stil zou blijven na mijn twee eerste columns, ik werd door een aantal mensen alvast ingedeeld in de hoek van de ‘duiven-hooligans’. Nu is het tijd om wat over mezelf te vertellen en over de reden dat ik soms zo cynisch van me afschrijf. Uiteraard is Vieux Bleu een pseudoniem, voor een enkeling al een reden om me te wantrouwen. Vroeger, toen er nog schrijvers waren in plaats van stukjesmakers, was het gebruik van een pseudoniem overigens nog heel gewoon. Het mysterieuze van zo’n schuilnaam gaf een extra dimensie aan de stukjes, even extra goed lezen om die schrijver eindelijk eens te ontmaskeren. Tegenwoordig komt elke poep en scheet op internet, onder het mom van een dagboek. Het is net zo nutteloos als twitteren, wat voor mij het nieuwe woord is voor duivenmelken…. Afijn, ik dwaal af. In plaats van de lezer even bij te praten over mijn achtergronden, loop ik alweer te klagen over die html-vulling van mensen die hun slechte prestaties hopen te compenseren met grote verhalen op het www.
Wie is Vieux Bleu?
Ik ben al meer dan 50 jaar duivenmelker, de spreekwoordelijke paplepel zorgde bij mij ook voor de besmetting met het duivenvirus. En heftig was die besmetting ook, tegenwoordig wordt er om minder een halve veestapel geruimd. Begonnen met een sinaasappelkistje, een paar duifjes en rennen naar de gezamenlijke klok in de kroeg. Echte kameraadschap was er toen, de vluchten waren zwaar – net als het leven – en de duivensport was mijn troost en vermaak. De saamhorigheid was enorm, egoïsten vielen toen nog op omdat ze met zo weinig waren. Inmiddels heb ik alles in onze sport wel zo’n beetje meegemaakt. De opkomst van de verre vluchten, de eerste dure duiven en commerciële hokken, de megahokken, de medische begeleiding en de dopingwedloop. Vroeger had ik nog een zeker idealisme om me in te zetten voor een betere duivensport, stortte me in bestuur en beleid, wilde meepraten. Inmiddels vind ik dat de jongeren dat wel mogen doen, mijn tijd is geweest. Dat geldt trouwens ook voor mijn prestaties, diezelfde jongeren die de bestuurstaken niet hebben overgenomen vanwege geen tijd, overweldigen de hele goegemeente met hun superieure uitslagen. Ik kan het niet meer volgen en leg inmiddels het vermoeide hoofd in de schoot.
Vroeger
Dat was vroeger wel anders en dat brengt mij ook bij de keuze voor mijn schuilnaam. Een bekende Belgische striptekenaar heeft eens een karikatuur van een duivenmelker gebruikt voor een strip. Deze man is helemaal idolaat van zijn superduif: Vieux Bleu. Als de duivenberichten worden verspreid via de radio, hangt hij met zijn oor op gevaarlijk kleine afstand van de transistor. Onderwijl met flinke gebaren zijn omgeving tot stilte manend wordt er met ingehouden adem geluisterd wat het tijdstip is dat zijn gevleugelde vrienden de vrijheid hebben gekregen. De laatste slok koffie wordt schroeiend heet naar binnen gegoten en iedereen die in de buurt is wordt te verstaan gegeven dat ze dekking moeten zoeken, stil moeten zijn. “Ze komen eraan!”. Alles moet wijken, de stripmelker gaat zelfs zover dat het wasgoed van de buren, de langslopende kat, de ballon van spelende kinderen, ja alles wat beweegt aan gort wordt geschoten met een welgemikte lading hagel. Bibberend en sidderend wacht iedereen op die ene vroege duif. De aankomst van deze vroege vogel verbreekt in één keer de geforceerde stilte, het ongemakkelijke wachten. De duif landt op de klep, draait een paar rondjes en zijn zenuwachtige baas danig tartend, loopt hij uiteindelijk tergend langzaam binnen. In een bui van volkomen waanzin grist hij de doffer uit z’n broedbak, scheurt hem in ijl tempo de ‘caoutchouk’ van de poot en dendert naar de klok. De geklokte gummi is het startschot voor een helse fietsrit naar de kroeg, waar de vroege duif met stemverheffing wordt gemeld. De ban is pas gebroken als bekend is hoe vroeg die ‘Vieux bleu’ vandaag weer was. Paf! Dat waren nog eens tijden, dat was nog eens duivensport. De adrenaline spat uit deze alinea en ieder moment van deze godvergeten dag verlang ik terug naar die goeie ouwe tijd.
Nu
Ik kan alleen nog maar weemoedig terugdenken aan deze tijd, waar testosteron het won van het gezin, m’n opgroeiende kinderen en harmonie met de buurt. Mijn kinderen zijn in hun jonge leven zo geterroriseerd met de ‘zondagochtendduivenkomenthuisdiscipline’, dat ik er niet in geslaagd ben om een opvolger de scepter te laten zwaaien over mijn duivenkot. Er wordt eerder met walging gepraat over die verenbalen, die schijtkiekens. Nooit eens tijd om op zondag naar het bos of het strand, als je papa wilde zien moest je z’n hok kuisen. Die nieuwe buren zorgden er bovendien voor dat ik door de gemeente werd geboden om mijn duivenstapel in te korten en vaste vliegtijden aan te houden. Stilte bij thuiskomende duiven is helemaal uit den boze, er wordt geen rekening gehouden met mijn vliegende ratten. En in de club? Ach, daar noemen ze me die ‘ouwe zeur’. Ik kan al jaren niet meer meekomen, er wordt gezegd dat de teruggang van de sport aan mij te danken is.
Als
Helemaal ongelijk kan ik ze niet geven, die jongeren. Waar ik ook om me heenkijk, overal zie ik duivenmelkers met grijze haren, kale koppen. Die enkele jongeling schetst een somber voorland voor de tijd dat ik in het bejaardenhuis wordt opgesloten. Op iedere tien duivensjappers van boven de 50 is er slechts een tweetal jonge knapen die het stokje kunnen overnemen. Als wij in onze tijd eens wat meer om ons heen hadden gekeken, dan waren onze buren misschien nog wel onze supporters. Dan hadden we ervoor kunnen zorgen dat die stofjas, dat blikje voer en die peuk in de mondhoek niet symbool zouden staan voor een duivenmelker. Dan hadden we dat vermaledijde woord niet hoeven inruilen voor het belachelijke ‘duivencoach’. Nederland en België als kraamkamer voor een groeiende generatie duivenliefhebbers in Oost-Europa en Azië, dat is ons perspectief. Nog een paar jaar dure duiven verkopen aan hen die denken dat wij het beter kunnen. Totdat we een Benelux-lossing nodig hebben om ooit nog aan de 30.000 duiven in concours te kunnen komen en we voorgoed afgedaan hebben.
Dus?
Misschien zie jij (je bent vast jonger) beste lezer mij nu als een oude grijsaard, die door oprukkende Alzheimer inmiddels begonnen is met raaskalen. Maar geloof me, wat mij betreft gaan we het nog één keer proberen. Poetsen we ons imago op en zetten we eindelijk eens een streep door die rituele dans van elkaar via de reglementen het leven zuur te maken. Luisteren we eens naar de jongeren en die mensen met een frisse geest. Stappen alle zestigplussers eens uit al die besturen, die al jaren op de automatische piloot draaien. We hoeven geen gouden of zilveren speldje, het zou een grotere verdienste moeten zijn om de duivensport over te dragen aan een nieuwe generatie. We hebben uiteindelijk niets meer te verliezen, dat hebben we de afgelopen 20 jaar met nietsdoen al verloren!
|