Thuis hebben wij dagopvang voor peuters, de zogenaamde dagouderopvang. Thea verzorgt dit met veel liefde en ze past een deel van de week op twee meisjes van ruim twee jaar. De harem van onze jongste zoon Stefan van ruim tweeënhalf jaar. Het zijn twee makkelijke en lieve meisjes. Zoals iedereen heeft mijn Thea ook weleens een mindere dag, dan zit vermoeidheid in de weg en dan komen er irritaties. Zo kwam ik op een dag thuis van mijn werk, ik deed de achterdeur en ik hoorde Thea roepen: ‘Houd eens even op, kikker!’ Ik dacht: kikker! Wat hebben we nu in huis. Ik deed de kamerdeur open en zag één van de ‘opvangdochters’ gehuld in gifgroene kleren. Kermit zou er jaloers op zijn, zo mooi groen. Gelijk kon ik de opmerking van Thea plaatsen. Die vond het onbegrijpelijk dat je een kind zo aankleedt en juist dit kind deed even wat verkeerd en dan is zo’n opmerking snel geplaatst. Nu is het natuurlijk zo, dat je over smaak niet kunt twisten volgens het spreekwoord, dus is het aanspreken van de moeder in dit geval zinloos en tevens hoogmoedig, want is jouw smaak per definitie beter? Nee, toch?
Kleurenafwijking
Toen dit voorval had plaatsgevonden, werd het voor mij hoog tijd om de duiven te verzorgen. Al poetsend in de broedhokken, moest ik lachen om de opmerking van Thea: Kikker! Het spookte steeds in mijn hoofd. Mooi groen is niet lelijk, bedacht ik mezelf erbij. Mijn gedachten gingen verder en kwamen op een irritatie van mijn duivencompagnon en vader over mijn voorliefde voor bijzondere kleuren bij duiven. Een duif kan mij niet bont genoeg zijn, ik vind het prachtig. Verder vind ik ‘rooien’ mooi en een pikzwarte valt eveneens in de smaak. Een mooie blauwe of kras is leuk, maar verveeld als kleur snel. Maar een prachtige steenrode duif of een bonte (meeuw) of pikzwarte blijf ik prachtig vinden. Zo’n duif mag van mij wat langer op hok blijven (krijgt meerdere kansen om zich te bewijzen) dan een standaardduif. Het is, als je streeft naar het bovenste trapje van het ereschavot, geen goede zaak, maar de liefhebberij wint het dan. En als je uit zulke onbewezen duiven geen jongen kweekt, dan valt de schade best mee.
Bonte Hans
Ergens in de jaren negentig kreeg ik een paar jongen van duivendokter Hans van der Sluijs. Hans had in die tijd veel ‘rooien,’ dus ik hoopte dat er één of meerdere rode duiven tussen zouden zitten. Op het moment dat ik bij hem was, lag er in de schalen van alles maar geen ‘rooien.’ Wel liep er een blauwbonte op de grond, maar dan ook heel bont. Deze jonge duif was al wat vlug en liep me tegemoet toen ik zijn hok binnenkwam, niet zoals een schreeuwerd die honger had, maar gewoon uit nieuwsgierigheid. Dit bonte doffertje mocht ik wel meenemen. Dat liet ik me geen tweede keer zeggen. De Blauwbonte ging mee naar Veenendaal en ontpopte zich aldaar als een hele makke duif. Die altijd bij je kwam zitten als je in het hok kwam en toen de jongen buiten konden fladderen kwam hij zelfs buiten op je schouder zitten. Een bijzonder leuk beest. Nu had je in die tijd een reclame op tv van Hans Anders. In deze reclame zag je een Spanjaard tegen de spiegel oefenen: ‘Ik ben Hans,’ tenminste dat was de bedoeling, maar er kwam steeds ‘Ik ben Gans’ uit. Waarom deed deze Spanjaard zo zijn best om ‘Ik ben Hans’ te zeggen: Iedere Hans kreeg extra korting bij Hans Anders. Deze Spanjaard liep de korting mis, maar het reclamefilmpje was erg geestig. Zo liepen mijn duivenmaat in die jaren, Wim, en ik ‘Ik ben Gans, ik ben Gans’ roepend door het hok. Onze Hans, Bonte Hans reageerde daar gelijk op en ging dan bij één van ons op de schouder zitten en begon op zijn manier te koeren. Toen de jongen al goed op de koppel vlogen, kwam Bonte Hans uit de koppel op het hok en dan naar één van onze schouders als we riepen: ‘Ik ben Gans, ik ben Gans.’ Wat een plezier hadden van deze blauwbonte duif. We waren allebei dan ook een beetje van slag, ik zeker, toen we op een dag verschillende jongen van het hok kwijtraakten en Bonte Hans zat daarbij. Later kregen we wat duiven opgegeven in het verre oosten van het land. Ik zei toen nog: ‘Al zit Hans een eind voorbij Groningen, ik ga hem halen.’ Van Bonte Hans hebben we niets meer vernomen helaas.
Pikzwarte van Kieftenbelt
In 1998 had ik een bon gekocht van Eric Kieftenbelt uit Olst. Hij vloog met zijn duiven op zware vluchten en onder zware omstandigheden heel sterk en dat was een eigenschap die ik graag bij duiven zie. Toen ik bij Eric kwam zag ik een paar pikzwarte duiven. Daar wilde ik er wel één van hebben. Eric had voor mij een ingeteeld duifje zitten. Ik ben met deze duif (duivin) gaan kweken. Wij kweekten uit deze duivin veel pikzwarte doffers en kras-duivinnen. De kras-duivinnen vlogen goed tot enkele zeer goed, maar de pikzwarte doffers deden bij ons niets op de overnachtfond. Het vreemde aan dit verhaal is, dat twee neven van mijn vader wel een goede pikzwarte doffer uit deze duivin hebben en de achterburen hebben er zelfs twee die knap vliegen. Eén van deze twee vliegt echt goed. De duivin is inmiddels 12 jaar oud en nog hoop ik nog een keer een goede pikzwarte doffer uit haar te kweken. Haar eerste eitjes van dit jaar zijn bevrucht.
Het moeizame ‘rooie’ verhaal
Onze nestor in de duivensport is opa. De vader van mijn vader begon in 1925 met duiven op het adres waar ik nu woon. Mijn opa was een echte duivenliefhebber, maar had een hekel aan rode duiven. Hij moest er niet één op het hok hebben. Hij gaf zelfs een ‘rooie’ weg, die hij uit dankbaarheid van een onderduiker had gekregen, aan een andere duivenvriend. Deze duif vloog bij de bevriende duivenliefhebber ‘de pannen van het dak.’Pas toen opa kleinkinderen kreeg die belangstelling hadden voor de duiven, ging hij overstag en mocht er een rode duif blijven die hij van een bevriende duivenliefhebber had gekregen uit Sliedrecht. Volgens mij was het voor hem een ramp dat hij een kleinzoon had die juist voorkeur had voor rode duiven. Niet dat ik iedere rode duif die ik maar krijgen kon naar ons hok haalde, maar ik heb er velen geprobeerd. Dat vele proberen was nodig, want er was zelden of nooit een rode duif, die op het hok bleef, laat staan die vroege prijzen won. Dus de meeste rode duiven verdwenen sneller dan dat ze kwamen. Dit tot verdriet van mij en, diep in zijn hart, tot vreugde van opa. In de jaren tachtig hadden we een ‘rooie’ die aardig presteerde. Hij kweekte nog beter, maar hij kweekte alleen maar doffers. En zoals u weet, komen er uit rode doffers geen rode zonen, zeker als het vrouwtje een kras is. Dus deze rode bron droogde na enkele jaren op. Toen we overgingen op de zware fond kreeg ik een mooie rooie doffer van Jan de Werd. Deze doffer kon vroege prijzen pakken, maar kweekte niet best na, dit in tegenstelling tot de uitspraak van diverse ‘ogenprofessoren,’ die in hem de beste kweker van ons hok zagen. Dus deze rode bron is inmiddels ook opgedroogd. Nu zitten er in het hok een paar rode duiven van Harold Zwiers en een kleinkind van de Red Rising Sun van Eijerkamp. Hopelijk zorgen deze duiven voor een nieuw rood elan op ons hok.
Tot slot
Zo kan een liefde voor mooie kleuren je soms tot lichtelijke wanhoop drijven, als die duiven niet goed vliegen of nakweken en moet je doen met alledaagse kleuren die wel de kopprijzen in de wacht slepen en dat maakt een hoop goed. Het ‘opvangdochtertje’ liep er in ieder geval kleurrijk bij en kreeg van mij veel sympathie: ‘Mooi groen is niet lelijk.’ Of niet, Kermit?
|