Vorig jaar rond deze tijd verscheen er hier een verhaal onder de titel ‘Allemaal in de voorvlucht’ over de vraag of men overal een gelijke kans heeft op de snelste duif van de afdeling.
Eigenlijk is het beter te spreken over de snelste duif van de lossing of in het lossingsgebied. Ja, die kansen zijn overal gelijk, zeggen de liefhebbers die ‘voorin’ wonen en nee zeggen de liefhebbers die daar niet wonen. Vervolgens werd er aan de hand van cijfers een einde gemaakt aan dit welles-nietes onderwerp. De cijfers spraken duidelijke taal: de kans op de snelste duif van de lossing is in de voorvlucht zes (6) keer groter dan in de achtervlucht!
Op zich is dit geen onthulling waardoor de duivenwereld op zijn kop gaat staan. Ieder logisch denkend stel hersens met een geheugen van enkele weken had dit voor zichzelf kunnen beredeneren. Alleen nu werd het prijskaartje ingevuld. Voor de gewone hobbyist die zijn duivenplezier in de eigen kleine omgeving beleeft, zal dit worst wezen: rondom de kerk merkt men het verschil niet. Maar voor de inrichters van groot spel is het toch iets om over na te denken want eerlijk spel is toch de beste reclame, niet alleen voor hun spel maar zeker ook voor de duivensport in het algemeen. Aan de andere kant, voor liefhebbers die voor het gewin spelen, hetzij voor teletekst, hetzij voor grote poules, hetzij voor de commercie, is het ook iets om rekening mee te houden. Er zijn voorbeelden van fanatiekelingen die verkeerd woonden en daarom gingen verhuizen naar een vriendin in de voorvlucht. Goede duiven is natuurlijk het allerbelangrijkste maar voor succes moet het plaatje kompleet zijn en als verhuizen helpt...!
In afdeling Oost-Brabant worden elk jaar 3 ‘fond’-vluchten voor de jonge duiven vervlogen. Sinds 1966 waren dat er 122. Van die 122 vluchten viel 52 keer (43%) de snelste duif in Kempen-west, een samenspel van 4 verenigingen: Reusel, Bladel, Hapert en de Mierden. Voorheen was Orleans jd in die afdeling een auto-vlucht. Van de 38 ‘gewonnen’ auto’s rijden er 20 rond in Reusel en omgeving, dat is 53%, terwijl slechts 10% van de deelnemende duiven daarvandaan komt. Ook op de dagfond viel in die 45 jaar van de 172 vluchten één op de drie keer de snelste duif in de Kempen. Indrukwekkend, tenminste als men geen weet heeft van de omstandigheden daar. Maar het wordt al minder met het gegeven dat dit samenspel in de zuidwest hoek van de afdeling ligt, tegen de Belgische grens. Met een zuidwest vlieglijn zitten de liefhebbers hier helemaal vooraan, op de kortste afstanden dus. Zouden de liefhebbers daar zelf denken dat hun duiven zoveel beter zijn?
Natuurlijk is dit een stevig voorbeeld om de stelling kracht bij te zetten, uit eigen omgeving. Maar ook elders in het NPO-landschap treft men sprekende voorbeelden. De overnachtfond wordt verder buiten beschouwing gelaten. Neem afdeling 10 N.O-Nederland. Voor het primaire spel is deze afdeling verdeeld in 11 rayons. De afgelopen 3 jaren viel bij de 49 gezamenlijke lossingen 36 keer de snelste duif in de rayons 8 t/m 10, zijnde de 3 meest zuidelijke rayons. Dat is 73% van deze vluchten terwijl slechts 32% van de duiven daarvandaan komt. Ongeveer 100 km verder in de 4 Groningse rayons tegen de Waddenzee met 34% van de duiven viel die snelste duif slechts 5 keer en dat is slechts 10% van die lossingen. Het is niet voor niets dat de liefhebbers daar met succes een verdeling in Noord en Zuid op de agenda hebben gekregen. In afdeling 6 Noord-Holland met 6 rayons viel de snelste duif in de afgelopen 3 jaar van de 77 gezamenlijke lossingen 58 keer in de 3 zuidelijke rayons. Dat is 75% van de vluchten tegen 56% van de deelnemende duiven. In de 2 meest noordelijke rayons viel die snelste duif slechts 11 keer (14%) tegen 28% van de duiven. In afdeling 9 Oost-Nederland met 3 kringen viel de afgelopen 3 jaar de snelste duif van de 80 gezamenlijke lossingen 50 keer in de zuidelijke kring 3. Dat is 62% van de vluchten tegen 33% van de duiven. In afdeling 12 Kuststrook met 3 rayons viel de snelste duif van de 86 gezamenlijke lossingen slechts 9 keer in de Duin- en Bollenstreek, het meest noordelijke rayon. Dat is 10% van de lossingen tegen 26% van de duiven. In afdeling 5 Zuid-Holland met 8 samenspelen viel de afgelopen 3 jaar de snelste duif van de 95 gezamenlijke lossingen 11 keer in de noordelijke cc’s Leiden en Gouwe & IJssel. Dat is 12% van de lossingen tegen 32% van de deelnemende duiven. In afdeling 11 Friesland met 10 (9) acg’s viel in de afgelopen 3 jaar de snelste duif niet één keer in acg 3, het meest noordelijke samenspel daar, terwijl toch 8% van de duiven hiervandaan komt. Voorbeelden genoeg! Uit alle afdelingen zijn voorbeelden aan te dragen. In alle afdelingen zijn er hoeken aan te wijzen die teveel krijgen; ook hoeken die te weinig krijgen. Onmogelijk dat dit iets te maken heeft met toeval! De ligging de verklarende factor. Steeds wordt het verschil gemaakt tussen voorvlucht en achtervlucht. Het is nu 3 jaar dat via de rubriek Vliegensvlug alle lossingen van alle afdelingen in beeld worden gebracht. Behalve de deelname, de afstand en de snelheden wordt aangegeven in welk samenspel de snelste duif van de lossing viel. Van alle samenspelen is bekend in welke hoek van de afdeling zij werkzaam zijn; zij werden ingedeeld naar een van de 9 windstreken (N, NO, O, ZO, enz en Midden). Nu kan het gebeuren dat bij een groepslossing de snelste duif valt in de bijvoorbeeld zuidwestelijke hoek van de meest noordelijke lossingsgroep (samenspel) valt. Daarom werd een extra indeling toegevoegd met een eveneens geografische aanduiding van de snelste duif naar windstreek. De gegevens van beide kolommen zijn in een grafiek samengevat. Allereerst een telling over alle vluchten met een gezamenlijke lossing naar samenspel waar de snelste duif viel (781 vluchten). Daarnaast een telling over alle lossingen naar geografische hoek waar de snelste duif viel. Daarbij wordt opgemerkt dat bij een groepslossing dat meerdere plaatsen kunnen zijn; het aantal waarnemingen komt daardoor op 1069. In de grafiek zijn dat de grijze kolommen. Als men overal evenveel kans had, zouden alle kolommen even hoog zijn (11%). Dat is duidelijk niet het geval! Aan de zuidkant, voorin, valt de snelste duif veel vaker dan aan de noordkant, achterin. Een bijkomstige waarneming is dat groepslossingen over het algemeen gunstiger zijn voor de pure westkant van dat lossingsgebied; hetzelfde aan de pure oostkant, maar minder. Dit effect kan echter ook te maken hebben met de diepte die in een kleiner lossingsgebied dan in de meeste gevallen vanzelf relatief groter wordt.
Voor dit onderzoek is uitgegaan van de gevlogen lossingen in de NPO-afdelingen (excl Limburg) over de jaren 2008/10, drie jaar dus. De dieptes van deze afdelingen varieren van 65 - 110 km met een gemiddelde van 85 km. Daaruit zijn resultaten uit zo’n 1500 lossingen bij elkaar gebracht, van alle categorieën. Voor elke lossing moesten gemiddeld 6 uitslagen in elkaar geschoven worden. In deze periode werden in totaal ca 8.000 uitslagen geraadpleegd. Met zo’n aantal hebben toevalligheden geen kans om het beeld te vertroebelen. Zonder een Compuclub zou dit alles onmogelijk zijn geweest.
Na een jaar van orientatie trof u de afgelopen twee seizoenen 2009/10 in de laatste kolom van de wekelijkse tabel Vliegensvlug in duivenblad “Het Spoor der Kampioenen” bij alle lossingen een percentage onder de kop ‘diepte’. Daarmee werd aangegeven in welk deel van de afdeling (het lossingsgebied) de snelste duif werd geklokt: voorin, in het midden of achterin. Een voorbeeld: de kortste afstand van een vlucht is 200 km en de verste afstand 280 km. De diepte van de afdeling van voor naar achter is dan 80 km. Valt de snelste duif op 220 km dan is dit op 20:80= 25% van de diepte. Aldus werden alle vluchten in deze jaren voorzien van een cijfer, een cijfer dat de positie van de snelste duif in de afdeling aangaf. Bijvoorbeeld 5% is ‘helemaal vooraan’ (in de voorvlucht), 50% is in het ‘midden’ en 95% is ‘helemaal achteraan’ (in de achtervlucht). Zo ontstond er een bestand van 920 lossingen uit 11 van de 12 NPO-afdelingen in de categorieën vitesse, midfond, dagfond, jonge duiven en natoer. Buiten beschouwing gelaten zijn overnachtvluchten, de oostenlijn en de vluchten met lossingen in méér dan 3 groepen. Dit laatste omdat zulke lossingen al aansluiten bij de oplossing van het probleem (halvering diepte). Het ‘kleine’ spel in de ca 70 samenspelen zal te zijner tijd op een zelfde manier over de schouwtafel worden getrokken.
Als er in het lossingsgebied sprake is van ‘gelijke kansen’ zal gemiddeld de snelste duif in het midden vallen, dus op 50% van de diepte: de ene keer voorin, de andere keer achterin, enz. De grafiek ‘Waar valt snelste duif 2009/10’ geeft duidelijk aan dat die kansen zeker niet overal even groot zijn. Simpel gezegd: de kans daalt naarmate duiven afkomstig zijn uit de achtervlucht. Zou men in dat lossingsgebied voor dezelfde uitslag spelen dan betekent dit dat de liefhebbers ‘achterin’ slechts een minimale kans hebben op een afdelingsoverwinning. De dalende lijn van de grafiek geeft dit duidelijk aan. De correlatie-coefficient van 98% betekent een zeer sterk rechtlijnig verband tussen de plaats van de snelste duif en de diepte. Met elke10% diepte neemt die kans af met 2%. Helemaal voorin is de kans op de snelste duif ruim 20%, helemaal achterin is die kans nog slechts 1%. Evenzo is de kans 37% dat de snelste duif in de voorste 20% van de diepte valt; in de achterste 20% is die kans slechts 4%. Dat scheelt een factor 9. Dat zijn toch zeer grote verschillen. Noemen we de voorste 30% van de diepte ‘voorvlucht’ en de achterste 30% ‘achtervlucht’ dan is de kans 53% dat de snelste duif in de voorvlucht valt. Daarentegen is die kans in de achtervlucht slechts 9%. Dat scheelt een factor 6. Speelt men voor dezelfde uitslag dan betekent dit dat de liefhebbers ‘achterin’ slechts een minimale kans hebben op een afdelings- of rayonoverwinning. Het is een fabeltje dat bij staartwind ‘alles in de achtervlucht’ terecht komt. Alleen bij een wind pal uit het zuiden stijgen de kansen daar wel iets maar de voorvlucht pakt nog altijd meer dan haar deel. Mogelijk vliegen de duiven dan in een te grote boog naar het noordwesten. Bij een wind uit het oosten of noordoosten is de achtervlucht nog meer kansloos. Over het geheel is er dus duidelijk sprake van ‘ongelijke kansen’! Voor de fanatiekelingen die met enige regelmaat met hun naam op teletekst willen pronken of die zo nodig elk jaar met een foto in alle duivenblaadjes willen staan, zou dit een reden kunnen zijn te gaan verhuizen naar de voorvlucht. Het liefst in één keer goed, dus pal aan de Belgische grens want dat is ook nog gunstig voor het nationale spel.
Het is niet logisch om aan te nemen dat deze ongelijke kansen alleen gelden voor de snelste duif. Het hierboven beschreven verschijnsel geldt voor iedere duif in dat concours. Iedere duif uit de voorvlucht vliegt vanuit een voordelige positie en iedere duif uit de achtervlucht vliegt vanuit een nadelige positie. In elke prijs van een duif uit de voorvlucht zit zodoende een stukje overwaardering. Bij gelijke kansen zou haar klassering lager zijn uitgevallen. En andersom, in elke prijs van een duif uit de achtervlucht zit een stukje onderwaardering vanuit haar nadelige ligging. Bij gelijke kansen zou haar klassering hoger zijn uitgevallen. Verder door redenerend scoren de deelnemers in de voorvlucht daardoor gemiddeld een hoger prijspercentage dan de deelnemers uit de achtervlucht. Dat krijgen ze cadeau. Ogenschijnlijk spelen zij daardoor voorin beter en achterin slechter. Iets daarvan kan waar zijn maar een groot deel daarvan blijft overwaardering en onderwaardering. In afdeling Oost-Brabant worden al jaren alle afdelingsconcoursen geanalyseerd. Sinds 3 jaar worden alle duiven hier gratis ‘verplicht’ gedubbeld. Doorbordurend op het eerder aangehaalde voorbeeld van Kempen-west scoorde dit samenspel in de zuidwest hoek op de dagfond in het afdelingsconcours als geheel een prijspercentage van 33%. Voor het samenspel Peel & Maas aan de (noord)oost kant daarentegen is het veel moeilijker om goed voor de dag te komen. Daar kwam slechts 16% van hun duiven in de uitslag. Op de midfond hetzelfde verhaal. Daar scoort Kempen-west 37% prijs tegen 17% in Peel & Maas; dit alles bij spel 1:4. Ook geven de cijfers duidelijk aan dat in de voorvlucht de concoursen sluiten met een gemiddeld hogere snelheid. Dat betekent vanzelf extra prijzen in groot verband, uiteraard ten koste van de achtervlucht. Fanatiekelingen die in eigen omgeving uitpakken met kettinguitslagen maar in groot verband niet bijzonder opvallen omdat ze ver naar achteren wonen, moeten eens overwegen te gaan verhuizen naar een stulpje vooraan in de voorvlucht. Het zaakje commercieel slim aanpakken en ze lopen de deur plat, een leuke bijkomstigheid.
Normaal is het zo dat deelnemers vrijwillig dubbelen navenant de kans op een goede uitslag in groter verband. Men accepteert daarmee op voorhand een nadelige ligging. Als men het spel niet eerlijk genoeg vindt, kan men de inrichters daarvoor straffen door niet te dubbelen. Dat kan de inrichters aansporen dat spel te verbeteren. Gaat men de dubbeling verplichten dan is die ‘marktwerking’ weg en dat legaliseert de overwaardering van de prestaties van liefhebbers in de voorvlucht. Dat een groot aantal duiven uit de achtervlucht eigenlijk maar als ‘kanonnevlees’ op de verzamelstaat stond, wordt onder de mat geveegd. Feitelijk speelden die niet mee. Voor de inrichters moet er altijd een stimulans zijn het spel eerlijker te maken. Een organisatie is er voor iedereen en niet tot meerdere glorie van de voorvlucht. Een grote of algemene deelname moet zich verdienen! Wederom een voorbeeld om deze stelling te ondersteunen. Toen het afdelingsspel in afdeling Oost-Brabant nog niet verplicht ‘gratis’, dus vrijwillig was, werden op de midfond 42% van de duiven uit Kempen-west gedubbeld tegenover 16% in het kansloze samenspel Peel & Maas. Op de dagfond lagen deze percentages op 97% in Kempen-west tegenover 67% in Peel & Maas. Dat zegt genoeg. Het lokkertje ‘gratis’ is natuurlijk flauwekul. Bij ‘gratis deelname’ worden kosten gemaakt en iemand zal dat moeten betalen. Betalen uit de grote kas is niet gratis, wel leuk voor de grote liefhebbers. Gratis is hier pas als die kosten worden betaald door derden, sponsors bijvoorbeeld
Heeft u een vogel in de lucht zich wel eens zien bedenken, zwenken en zien terugkeren? Wat dat betreft zijn duivenmelkers net als vogels: men moet van goede huize komen om ze van hun standpunt af te brengen! Ze klagen wel over hun geheugen maar niet over hun mening. En, ze vertalen alles naar het eigen belang. Als het niet in hun kraam van pas komt, worden reeksen harde cijfers onderuit gehaald met een enkele gebeurtenis zoals die misschien één keer in een leven plaatsvindt. Natuurlijk, uitzonderingen zijn er altijd maar dan is er meer aan de hand. Dan spelen er bijzondere omstandigheden een rol zoals een slecht vertrek, een toenemende of draaiende wind, plaatselijke regenbuien, vliegshows (?) en wat al niet meer.
Het spreekt vanzelf dat de hierboven getrokken conclusies gelden voor de situatie in Nederland. Samengevat komt het er op neer dat de snelheid van duiven afneemt als de afstand groter wordt. Als gevolg hiervan kunnen duiven uit de achtervlucht moeilijker een concours winnen. Helemaal achteraan is die kans akelig klein. Dat geldt niet alleen voor ‘winnen’, maar voor elke prijs. Tegen een gelijkwaardige duif uit de voorvlucht moet de duif uit de achtervlucht over het algemeen het onderspit delven. Behaalde prijzen in de voorvluchtvlucht worden daarom altijd overgewaardeerd, die van duiven uit de achtervlucht ondergewaardeerd. Dat verschil wordt meer voelbaar en zichtbaar naarmate het samenspel dieper is. Met name is dat het geval bij afdelingsspel voor midfond en dagfond; sektoraal en nationaal voor dagfond. Hier worden concoursen gespeeld met dieptes van gemiddeld 85 km. Dit onderzoek wijst uit dat overal de verschillen tussen voor en achter (te) groot zijn. Hier en daar is de situatie zelfs schrijnend. Bij sektoraal en nationaal is het nog erger. Nationaal Blois met een diepte van 320 km is helemaal een lachertje. De concoursgebieden zijn te diep. Gezien de ontwikkeling van het duivenspel zal dit in de toekomst alleen nog maar erger worden. Men kan moeite hebben met de structuur van onze organisatie maar daarvoor stopt geen enkele duivenliefhebber met zijn hobby. Oneerlijk spel dat kost ons wel leden! Het klagen van de liefhebbers uit de achtervlucht is terecht. Onbegrijpelijk is echter dat zij blijven dubbelen. Als men zich benadeeld voelt, moet men een vuist durven te maken. Andersom kunnen de inrichters deze cijfers moeilijk naast zich neerleggen. Een eerste stap om het afdelingsspel eerlijker te maken, zou zijn: een splitsing in een regio ‘Noord’ en een regio ‘Zuid’ of iets wat daarop lijkt. Vervolgens zou het goed zijn dat de afdelingen zelf van haar concoursen de nodige statistieken aanleggen en elk jaar een verantwoording afleggen aan haar leden over de eerlijkheid van haar spel. De tijd van dom houden is voorbij.
|