Selecteren blijkt nog steeds een moeizaam begrip en voor de meeste liefhebbers een onbekend fenomeen. Selecteren is binnen de duivensport een onderschat fenomeen.
In andere sektoren van het houden van dieren is selecteren de basis van de “resultaten”. Dat geldt voor melkkoeien, legkippen, hondenrassen, kattenrassen , kanaries enz. enz. Selecteren is bewust toewerken naar een gewenst resultaat.
Uitgangspunt van de selectie is dat het in het belang is van het duivenbestand en in het belang van de individuele duif.
De selectie in de natuur is ook in het belang van een natuurlijke populatie en dan heet het natuurlijke selectie. In de natuur komt het grootste deel van de geboren jonge vogels het eerste jaar om omdat alleen de sterksten overleven.
Het selecteren van duiven is voor de toekomst van de duivensport en voor de individuele liefhebber de meest belangrijke procedure binnen de liefhebberij. De achtergrond van selecteren is dat zowel gewenste als ongewenste eigenschappen erfelijk bepaald zijn.
Gewenste eigenschappen van postduiven zijn:
- Gezondheid; duiven die gevoelig zijn voor (besmettelijke) ziektes hebben binnen de duivensport geen kans.
- Vitaliteit/karakter; duiven moeten zich binnen een bestand en tijdens het vervoer kunnen handhaven binnen de "pikorde".
- Goede lichamelijke eigenschappen om (grotere) afstanden te kunnen overbruggen.
- Een efficiënt oriëntatievermogen
Het selecteren binnen een bestand is moeilijker als er een grote variatie is van duiven met verschillende achtergronden. Om deze reden wordt er binnen de pluimveehouderij gestreefd naar uniformiteit. Opvallend is dat bij goede liefhebbers er veelal spraken is van grote overeenkomsten tussen duiven binnen een bepaalde lijn. Deze uniformiteit is vaak opvallend tijdens het enten van de jonge duiven.
De verschillende “momenten” van selecteren binnen de duivensport.
1. Het selecteren van de gekweekte jonge duiven voor het vliegseizoen
In het voorjaar gaat het om het selecteren van de jonge duiven. De belangrijkste vraag daarbij is of een duif voldoende sterk en vitaal is om te kunnen worden ingekorfd. Een jonge duif moet zich binnen de groep bewijzen en laten zien dat hij zich kan handhaven. Op jonge leeftijd kunnen al verschillen zichtbaar zijn op grond waarvan gekonkludeerd kan worden dat de kans dat de duif zich zal handhaven gering is. Bij opvallende lichamelijke afwijkingen of een sterke achterstand in de ontwikkeling ten opzichte van de andere jonge duiven ligt het voor de hand dat de jonge duif het uiteindelijk niet zal redden. We kunnen er van uit gaan dat in de natuur bij de wilde duiven maar een klein percentage van de geboren jongen uiteindelijk het jaar later sterk genoeg bleek te zijn om de natuurlijke selectie te overleven. In de natuur begint de natuurlijke selectie al in het ei. Een zwak jong kan al in het ei of snel na het uitkomen doodgaan. Het opkomen in de schaal moet kritisch gevolgd worden waarbij er voordurend onderling kan worden vergeleken tussen de verschillende jongen. De ontwikkeling gaat binnen enkele weken zo snel dat er talloze verschillen te onderkennen zijn binnen een groep jonge duiven. Op het moment van ringen zijn al verschillen zichtbaar. Met name de veerontwikkeling geeft goede informatie over de algehele gesteldheid en conditie. Jongen die duidelijk veerafwijkingen/groeistoornissen krijgen en/of pas later geringd kunnen worden dan gemiddeld moeten we zeer kritisch beoordelen. Met name groeistoornissen in de pennen en dekveren zijn een gemakkelijk herkenbaar minpunt. Bij gespeende jonge duiven speelt de ontwikkeling van de bevedering steeds een belangrijke rol om een individuele duif te kunnen onderscheiden van andere duiven, hetzij positief hetzij negatief. In de periode dat jonge duiven worden gespeend zijn ook verschillen waar te nemen in hoeverre de duiven deze “stressperiode” doorstaan. Een slimme duif heeft al snel in de gaten hoe de vork in de steel zit en hoeft niet te worden geholpen om de drinkbak te vinden. Op het hok kan ook worden beoordeeld welke duiven door andere duiven worden afgepikt. Hierbij selecteren de duiven onderling binnen de pikorde en wordt al voor een belangrijk deel bepaald welke duiven uiteindelijk zullen verdwijnen. Dit fenomeen kan bij de drinkpot of de voerbak worden geobserveerd maar ook rond de schapjes enz. Bij het loslaten zijn ook altijd verschillen waar te nemen binnen de groep. Welke duif blijft het langste in het hok? Welke duif zondert zich af om los van het koppel een rondje te maken enz. enz. Hierbij is het van belang om verschillen die opvallen te noteren om daar een periode extra op te letten om te zien of er een vaste lijn in te ontdekken valt. Een belangrijk aspect is het beoordelen van de verschillen in gezondheid/vitaliteit. In een hok zijn er altijd duiven die als eerste een nat oog of een bruine dop krijgen. Sommige duiven hebben eerder afwijkende ontlasting. Ook al knapt een duif snel op zonder of met een behandeling, het is essentieel om het te noteren omdat met name luchtweg problemen en de gevoeligheid daarvoor tot de erfelijke eigenschappen behoren. Ook bij de mens is bekend dat de gevoeligheid voor allerlei ziektes/afwijkingen veelal in de familie voorkomen. Om die reden hoort een goede vliegduif ,die zich tijdens het vliegseizoen heeft bewezen maar regelmatig last heeft van luchtwegproblemen , nooit op het kweekhok thuis.
Een basis principe is om ruim voldoende jonge duiven te kweken om vervolgens door een consequente selectie met een iets groter aantal jonge duiven aan het vliegseizoen te beginnen dan volgens de basisrichtlijn op het hok past. Daardoor komen er in het vliegseizoen minder duiven in de problemen en nemen de verliezen af. De goede/sterke duiven krijgen tevens een betere kans om de goede eigenschappen te ontplooien.
Een basisadvies vanuit de Kliniek voor Vogels is om voor het vliegseizoen minimaal 25-30 % van de jonge duiven die gekweekt worden te verwijderen. Dit percentage staat los van het uiteindelijke aantal duiven zoals op het hok kan worden gehouden. Als er grotere aantallen worden gekweekt dan uiteindelijk op het hok passen zal het percentage vanzelfsprekend hoger zijn. Als een liefhebber bijvoorbeeld 40 jonge duiven kweekt en de afdeling heeft als inhoud 10 kubieke meter, dan is het advies om het aantal terug te brengen naar maximaal 25 jonge duiven. Als de liefhebber er 60 heeft gekweekt is het advies om ook terug te gaan naar 25 jonge duiven. Als een liefhebber 20 jonge duiven kweekt op een hok van 10 kubieke meter , is het advies om het aantal terug te brengen tot 15 duiven omdat de 25-30% regel ook dan van passing is..
Het aantal duiven zoals op het hok kan worden gehouden is een zeer belangrijke factor en bepalend voor het welzijn van de duiven. Het aantal duiven op het hok wordt uiteindelijk bepaald door het gegeven dat duiven in feite “asociale” dieren zijn. Duiven gaan zich op het hok een eigen plek bevechten en bij overbevolking is er te weinig ruimte om elke duif een eigen territorium te garanderen. De “pikorde” bepaald bij overbevolking welke duiven uiteindelijk te veel zijn. Overbevolking veroorzaakt onrust en stress. Stress heeft allerlei ongunstige consequenties. Een belangrijke consequentie is dat stress oorzaak is van een verminderde weerstand voor (besmettelijke) ziektes. De duiven bepalen uiteindelijk zelf welke duiven en plek op het hok hebben. Het is dan ook vanzelfsprekend dat er minder doffer per kubieke meter gehouden kunnen worden dan jonge duiven of duivinnen. Het is bekend dat bij jonge duiven vanaf de leeftijd van 7-8 weken er onrust gaat ontstaan omdat dan de pikorde zichtbaar wordt. Overbevolking heeft voor jonge gespeende duiven voordelen omdat daarmee het hokklimaat veelal gunstig wordt beinvloed tijdens het voorjaar. Vanaf 8-10 weken leeftijd en zeker tijdens het vliegseizoen is deze overbevolking zeer ongunstig.
Uitgangspunt is dat er tijdens het vliegseizoen niet meer jonge duiven op het hok zitten dan ruim 2 jonge duiven per kubieke meter. Als het aantal gekweekte jonge duiven overeenkomt met de afmetingen van het hok, zal toch de 25-30% regel van toepassing blijven om daarmee de kwaliteit van het koppel te verhogen. Door een consequente selectie wordt tevens voorkomen dat minder sterke/vitale duiven worden ingekorfd en onder ongunstige omstandigheden worden verspeeld en verdwijnen. Het percentage minder sterke en minder vitale duiven heeft op het hok en tijdens het vervoer van duiven een ongunstige invloed op de overige duiven.
Het feit dat er binnen de postduivensport onvoldoende aandacht is voor bewust selecteren, is mijns inziens een van de belangrijkste oorzaken van de toenemende problemen en van de onnodige verliezen van jonge duiven tijdens het vliegseizoen.
In de loop van de jaren werden steeds meer jonge duiven per liefhebber gekweekt. Vaak ook nog in verschillende rondes en onder ongunstige (winter)omstandigheden. Dat dit “beleid” alleen maar averechtse gevolgen heeft was/is voorspelbaar zeker als het selecteren tegelijkertijd wordt verwaarloosd..
Binnen het management van een bestand postduiven is selecteren van het grootste belang om problemen te voorkomen. Goede selectie is uiteindelijk ook de enige garantie van verbeteringen omdat er steeds meer wordt toegewerkt naar de eisen die gesteld worden. Deze problematiek behoort een essentieel en integraal onderdeel te zijn van veterinaire begeleiding binnen de postduivensport.
2. Selectie tijdens het vliegseizoen, welke wel en welke niet inkorven???
Het prijspercentage en de verliezen worden voor het grootste deel bepaald door het inkorfbeleid van de liefhebber.
.Wat kunnen we bereiken door selectief in te korven?
- Het prijspercentage gaat omhoog
- minder verliezen
- minder ziekte problemen
- betere resultaten gedurende het vliegseizoen
- minder hoge kosten door een kombinatie van de genoemde voordelen
Bijna alle liefhebbers korven wekelijks te veel duiven in die feitelijk onvoldoende conditie of “vorm” hebben om te kunnen presteren.
In de praktijk zien we veel duiven met “sub-klinische problemen” . Sub-klinische problemen zijn problemen zonder dat de duiven typische ziekteverschijnselen vertonen. Vooral klachten van de voorste luchtwegen behoren tot deze categorie.
Verschijnselen zijn: verminderde vliegprestaties, “dikke koppen/oortjes, ruw in de veren, “gekartelde pennen”, krabben, doppen niet krijtwit, snavel niet helemaal gesloten bij ademen. Bij beluisteren hoorbaar ademen al of niet met een bijgeluid.
Door duiven serieus te beluisteren kan worden opgemerkt dat onder ongunstige omstandigheden slechts een kleine minderheid van de duiven geschikt is om te worden ingekorfd.
Door duiven na thuiskomst te beoordelen en te beluisteren kan ervaring worden opgedaan in het beoordelen van de verschillen tussen een duif in een goede conditie en duiven die beter thuis hadden kunnen blijven. De uitslag geeft haarscherp aan welke duiven ten onrechte waren ingekorfd. Bij verliezen moet elke liefhebber bedenken dat de verliezen hoofdzakelijk het gevolg zijn van onverantwoord en niet selectief inkorven.
Door inkorven gaan de duiven in conditie/vorm achteruit en nemen problemen toe, zeker als de duiven al niet 100% zijn.
Een goede jonge duif blijven inkorven omdat hij zo goed prestreert en niet in de gaten hebben dat er na enkele weken conditie/vorm verlies speelt is een belangrijke reden dat ook goede duiven worden verspeeld. Een goed prestrerende duif wordt dan veelal ingekorfd op basis van het verleden en niet op basis van de actuele situatie. De gevolgen daarvan maak ik in de praktijk tijdens het vliegseizoen met grote regelmaat mee. Liefhebbers die zich vertwijfeld afvragen waarom juist hun beste duif is verspeeld terwijl hij al 4 weken achter elkaar kop heeft gevlogen. Ook liefhebbers die zich afvragen waarom de beste jonge duif het als jaarling niet meer laat zien. Veelal domweg “over de kop gespeeld” vanwege dat onbenullige kampioenschap. Ik vindt daar vaak aanwijzingen voor bij dergelijke duiven aan het begin van het vliegseizoen. Ook/juist een topper bij twijfel niet inkorven omdat de toekomst altijd belangrijker is dan het korte termijn belang van een vlucht of van een kampioenschap. Er zijn maar weinig echt goede duiven en de gemiddelde liefhebber gaat daar naar mnijn ervaring onvoldoende zorgvuldig mee om!!
Essentieel is altijd om bij klachten extra selectief in te korven en vooral de hokomstandigheden kritisch te beoordelen en zonodig te verbeteren.
3. Selectie van duiven om mee te kweken. Welke duiven worden geselecteerd als kweekduiven.
Het samenstellen van (kweek)koppels bepaald de kwaliteit en de toekomst van de nakomelingen. Dat is in alle sektoren waarbij er met dieren wordt gekweekt duidelijk. Een goede selectie gebeurt op basis van een gedegen administratie met voorkennis over de achtergronden van de duiven. Allerlei factoren en eigenschappen kunnen daarbij een rol spelen. De tijd die de liefhebber daar als “kweker” in investeert komt ten alle tijden terug in de toekomst.
Uiteindelijk bepalen niet de (vlieg)eigenschappen van een duif of het een goede kweekduif is maar de eigenschappen van de jonge duiven bepalen de kweekkwaliteit. “Kweekduiven” hebben als belangrijke eigenschap dat de goede erfelijke eigenschappen worden overgedragen aan de nakomelingen. De waarde van een kweekduif wordt dan ook alleen bepaald door de eigenschappen van de nakomelingen. Hetzelfde is van toepassing voor een stier die gebruikt wordt voor kunstmatige inseminatie. De nakomelingen moeten in de praktijk de kwaliteit van de stier bewijzen. Goede “vliegduiven” zijn theoretisch veelal kruisingen/bastaarden, nakomelingen van twee meer “zuivere” lijnen. Bastaarden zijn veelal sterker en vitaler dan “de zuivere rasduif” Vergelijkbaar met de bastaard hond. Goede vliegduiven zijn dan ook theoretisch minder geschikt als kweekduif.
Serieus kweken is geen loterij al zijn er tal van voorbeelden van “geluk”. Dat geluk kan worden gezien als de charme van de duivensport maar heeft niets te maken met serieuze liefhebberij. Goede liefhebbers dwingen door een goede selectie het geluk af en manipuleren de uiteindelijke resultaten.
Essentieel onderdeel van het beoordelen van een kweekduif is dat deze het gehele jaar onder alle omstandigheden een gezonde , vitale uitstraling moet hebben en zeker niet gevoelig voor de veelheid van besmettelijke ziektes binnen de postduivensport waar elke duif gedurende een seizoen mee wordt geconfronteerd.
Dit aspect wordt vaak niet serieus genomen omdat de betreffende duif destijds toch zo goed gevlogen heeft.
Kweken en selecteren is een langere termijn bezigheid en daarbij is een vaste lijn essentieel. Het gezegde dat uitzonderingen de regel bepalen is zeker.
Mijn ervaring is dat de meeste liefhebbers zich laten leiden door uitzonderingen en niet door de regels. De duivenbladen met misleidende reportages en advertenties zijn daar een wekelijks voorbeeld van.
Voor meer achtergrondinformatie: Zie: http://www.kliniekvoorvogels.nl/products.asp?RelatieID=88&ProductID=856&lang=0.
|