Iedereen heeft er vast wel iets van meegekregen. Echter afgaande op de reacties in de wandelgangen is de boodschap niet helemaal duidelijk overgekomen. Op de laatste NPO-vergadering is besloten de regels voor de nationale hokkampioenschappen te wijzigen.
En juist in het woord ‘nationale’ zit kennelijk het misverstand want deze wijziging heeft niets te maken met het traditionele hokkampioenschap ‘Onaangewezen 2 of 3’ zoals dat in bijna elke vereniging bestaat.
Concoursgevende instanties zijn vrij in het kiezen van hun kampioenschappen en als het samenspel daarvoor kiest, blijven de regels voor het hokkampioenschap ‘Onaangewezen 2 of 3’ daar ongewijzigd. Als inrichter van het Nationale kampioenschap mag de NPO dus zelf haar regels bepalen maar gezien haar voorbeeldfunctie hoopt zij wellicht op navolging door anderen.
Het nationale hokkampioenschap bestaat uit 2 delen, een aangewezen deel en een onaangewezen deel. In het aangewezen deel tellen de punten van 2 van de 3 eerstgetekende duiven; in het onaangewezen deel de tellen de punten van de eerst geconstateerde duiven, met dien verstande dat voor elke 10 ingekorfde duiven één prijs moet worden gewonnen, let wel, prijzen ongeacht hun plaats op de inkorflijst. Op dit laatste is nu een beperking gekomen.
Met ingang van volgend seizoen moeten de onaangewezen prijzen gewonnen worden door duiven uit de eerste 20 getekende op de inkorflijst (categorieën: vitesse, midfond, dagfond , marathon middag- en -ochtendlossing); voor de jonge duiven tellen de eerste 30 getekende duiven. Voor het duifkampioenschap komen alle ingekorfde duiven in aanmerking.
Voorbeeld: korft iemand 80 duiven dan telden in het oude geval de punten van de eerste 8 geconstateerde duiven, ongeacht hun plaats op de inkorflijst; in het nieuwe geval moeten die 8 geconstateerde duiven bij de eerste 20 op de inkorflijst staan. Voor liefhebbers met 20 duiven of minder verandert er dus niets. Voor de liefhebbers met meer dan 20 duiven wordt dit een handicap.
De bedoeling van dit nieuwe reglement is om het voordeel van de grote aantallen in het onaangewezen kampioenschap te temperen.
Hoe men aan de grens van 20 duiven is gekomen, wordt nergens uitgelegd; ook niet waarom voor alle categorieën dezelfde norm wordt gesteld. Vooral dat laatste is een beetje onlogisch en onbegrijpelijk. Daarom hier een inkijkje op het probleem en misschien een helpend handje.
Bron: Afdelingsspel Oost-Brabant 2010/11
In de bijgaande tabel staan de frequentie-verdelingen voor het aantal duiven dat liefhebbers per keer inkorven. De gegevens zijn afkomstig uit alle afdelingsconcoursen (47) in afdeling Oost-Brabant van afgelopen 2 jaar. De dubbeling van samenspel naar afdelingsspel is hier gratis en zodoende staan 99% van alle duiven ook in het afdelingsspel. De gemiddeldes per categorie in deze afdeling sluiten goed aan bij de landelijke cijfers. De gegevens omvatten ca 23.000 deelnames met 335.000 duiven.
Opgemerkt wordt dat in iedere categorie bij de eerste vlucht de deelname en de korven altijd groter zijn dan bij de laatste vlucht. Landelijk korft een gemiddelde liefhebber op de Vitesse 20 duiven en op de Marathon 7.4 duiven (zie grijze balk in tabel). Naarmate de afstand groter wordt, worden de korfjes kleiner! In de tabel ziet u bijvoorbeeld dat op de Vitesse slechts 1% van de deelnemers 0–5 duiven naar hun lokaal brengen; op de Marathon is dat 35% van de deelnemers. Op de Vitesse korft 29% van de deelnemers per keer meer dan 20 duiven; op de Marathon is dat slechts 6% van de deelnemers.
Het aantal duiven dat door deze reglementswijziging op de Vitesse boventallig wordt, boven de 20 dus en dus niet telt voor het onaangewezen kampioenschap, ligt op 21% van de totale massa; op de Marathon bedraagt dat slechts 6% (zie tabel onderste regels). Ofwel, bij de Vitesse staat 21% van de duiven voor de grote liefhebbers buitenspel voor het onaangewezen kampioenschap en bij de Marathon is dat 6%. De categorieën Midfond, Dagfond en Jonge duiven scoren hiertussen. Het effect van dit reglement is dus voor de grote vitesse-spelers veel groter dan voor de grote fondspelers. Vitesse wordt dus veel zwaarder gestraft dan Fond! Zo’n ongelijke behandeling lijkt niet eerlijk en vraagt op zijn minst naar een uitleg. Bovendien had het niet gehoeven want maatwerk is hier geen probleem.
Grote manden is een relatief begrip. Iemand met 10 duiven is op de Vitesse vergeleken met het gemiddelde in die categorie een kleine inkorver. Op de Marathon echter behoort hij daarmee tot de grotere inkorvers. Iets is ‘groot’ als het wordt vergeleken met haar omgeving: iets is groter naarmate haar omgeving kleiner is.
De simpelste definitie voor ‘groot’ is alles wat boven het gemiddelde ligt; alles wat eronder ligt, is klein. Nemen we deze gemiddeldes per categorie als basis voor dit reglement (norm-aantal) dan gaat 29% van de vitesse-spelers last ondervinden van dit nieuwe reglement. Bij de marathonspelers wordt dan 40% van de deelnemers getroffen. Het verschil ontstaat door een meer scheve verdeling van de inkorvingen met grotere uitersten. In dit geval zijn de uitwassen in de Marathon relatief groter dan in de Vitesse. Al met al, met de norm ‘1x het gemiddelde’ gaan veel deelnemers en veel duiven met dit reglement te maken krijgen.
‘Groot’ kan men ook definiëren met ‘2x het gemiddelde’. Het aantal liefhebbers en duiven dat hiermee buiten de boot valt, is dan aanmerkelijk kleiner: Vitesse 5% resp. 7% en Marathon 13% resp. 12%. Gevoelsmatig vindt men dit misschien weer niet streng genoeg en zal de uitwerking te klein uitvallen. Zie tabel Alternatieven.
Een andere manier om iemand een ‘grote deelnemer’ te noemen is alle deelnemers naar grootte rangschikken en vervolgens het deel ‘grootste’ aan te wijzen waarvoor het reglement moet gaan gelden. Men kiest dan bijvoorbeeld de 25% grootste deelnemers of, zo men wil, de 10% grootste. Het voordeel van dit systeem is dat voor alle categorieën ongeveer dezelfde verhoudingen ontstaan. Zo vallen bij de 25%-norm een kwart van de deelnemers in dit reglement en staan ca 20% van de duiven ‘buiten mededinging’, bij de 10%-norm is dat ca 10%. Het nadeel is dat de norm-aantallen geen 5-vouden zijn, zij liggen zogezegd minder goed in het gehoor en in het geheugen. Afronding naar het dichtstbijzijnde 5-tal leidt tot een aanvaardbaar verschil.
Het is nu aan de beleidsmakers om voor de diverse categorieën een norm-aantal te kiezen. Met het bijgaande tabellen zijn de gevolgen van elke keuze wel ongeveer in te schatten. Het zou sterk zijn als het norm-aantal opgehangen kan worden aan een filosofie waarin op een geloofwaardige manier het hoe en waarom van de keuzes wordt verdedigd. Bovendien moet het wel zo zijn dat de gekozen norm-aantallen een duidelijk signaal afgeven naar de ongewenste ontwikkelingen in de duivensport. Een norm-aantal dat voor alle categorieën hetzelfde is, ligt niet voor de hand.
Een kampioenschap is een manier om het vakmanschap van de deelnemers te rangschikken. De kans op de 3 snelste duiven in de klok is het grootst met veel duiven en aangezien veel duiven niets met vakmanschap te maken heeft, staat het onaangewezen kampioenschap al langer ter discussie. Men vindt ook dat het onaangewezen kampioenschap veel te veel aandacht krijgt. Dit laatste echter is helemaal de schuld van de liefhebbers zelf. In Belgie kent men over het algemeen alleen de kampioenschappen Aangewezen 1 en 2; de puntentelling is veel simpeler en de scoringsmogelijkheden zijn veel ruimer. Daar laat men zich geen zand in de ogen strooien. Als duivensport een echte sport wil zijn, moet het gaan over de kwaliteit, over het vakmanschap van de liefhebber. En daarbij komt dan ook nog: hoe kleiner het hok, hoe groter de kampioen!
Met lede ogen kijken de gewone liefhebbers naar de grote hokken hoe zij vaak de show stelen en de commercie aanjagen; in beide gevallen gaat het daarbij teveel over gewone duiven. Nu men kennelijk bestuurlijk zo ver is een koe bij de horens te pakken is het wel zaak dit zodanig te doen dat de maatregel duidelijk gevoeld wordt. Dat betekent een laag norm-aantal, bijvoorbeeld bovengemiddeld of de 25%-norm.
Eén ding is zeker: de grote liefhebbers gaan er met dit nieuwe reglement op achteruit en voor de gewone liefhebber wordt dit ‘Onaangewezen’ kampioenschap een stuk interessanter. Ongetwijfeld zullen de grote liefhebbers wel eens één van hun lager getekende duiven voorop of voorin gaan krijgen en dat levert hen dan geen punten op voor het onaangewezen kampioenschap. Dat zal meer voorkomen naarmate hun aantal ingekorfde duiven groter is. Als zij nu doorgaan op de oude manier van inkorven dan zullen zij zeker onaangewezen punten gaan mislopen. Een knock-out voor de grote hokken wordt dit echter niet. Zij zullen hun schade proberen te beperken door meer aandacht te besteden aan het bovenste deel van hun inkorflijst. Ze worden min of meer gedwongen om betere liefhebbers te zijn. Hun norm-aantal wordt een aangewezen stuk van hun inkorflijst. Dat kan door de prestaties van de duiven van week tot week goed bij te houden en te zorgen dat bij elke inkorving in ieder geval de kneusjes onderaan op de inkorflijst komen te staan. Een doelmatig hulpmiddel hierbij is bijvoorbeeld een abonnement op Compustam waarmee elke week de prijzen up-to-date worden bijgewerkt. Met een simpele druk op de knop flitst het klassement van het eigen hok op het scherm en is het aanwijzen van het kaf en het koren een fluitje van een cent. Het zou wel eens kunnen zijn dat met name de eerste paar vluchten in de categorie beslissend gaan worden, immers dan weet men nog niet welke duiven gaan falen.
Tenslotte nog dit. De beste 3 duiven op een groot hok zijn beter dan de beste 3 op een klein hok, althans zo hoort het eigenlijk wel te zijn. Als beide liefhebbers even goed zijn dan is normaal gesproken de grote liefhebber altijd favoriet voor het aangewezen kampioenschapl. Met meer duiven heeft men altijd en overal meer kans op alle kampioenschappen.
A Coolen
|