De maatschappij en de politiek voelen zich steeds meer (mede)verantwoordelijk voor het welzijn van gehouden dieren. Dat is goed, kritische volgers en meedenkers zijn belangrijk. Ze helpen de sector gezelschapsdieren om steeds weer alert te blijven daar waar, zoals in elke sector, ‘bedrijfsblindheid’ een reëel risico vormt. Door de anti-dierhouderij-lobby wordt echter een beeld neergezet alsof het houden van dieren een vorm van chronische dierkwellerij zou zijn. Elk voorbeeld van waar het mis gaat, wordt in de pers breed uitgemeten als één van de vele voorbeelden van de systematische dierenmishandeling door dierenliefhebbers. Men probeert de indruk te wekken dit soort situaties de dagelijkse praktijk van de dierhouderij zijn.
We moeten daar duidelijk over zijn, ja, het gaat niet altijd goed. En ook, ja, er blijven altijd punten die beter kunnen. Maar, nee, dierhouders zijn geen asociale en gevoelloze mensen die hun dieren mishandelen en ze willens en wetens leed aandoen. De overgrote meerderheid van de vele honderdduizenden houders van gezelschapsdieren in Nederland wil het allerbeste voor zijn dieren. De dierhouders en hun organisaties zijn zich zeer bewust van hun verantwoordelijkheid voor dierenwelzijn. Ze doen er alles aan om daar invulling aan te geven.
Het summum van dierenwelzijn
In de publieke opinie is dankzij de anti-dierhouderij-lobby het beeld ontstaan dat er voor een dier geen groter welzijn en levensgeluk kan worden bereikt, dan met een leven in de vrije natuur. Het is het Walt-Disney-beeld van in bloemenweiden dartelende bambi’s, omgeven door fladderende kleurige vlinders. Dat beeld wordt gekoesterd door iedereen die, om wat voor reden dan ook, er tegen is dat mensen dieren in een begrensde en beschermde omgeving houden. Het ontgaat de burger dat deze dierenwelzijnswerkers vooral met zichzelf bezig zijn en dat de welzijnsbelangen van dieren daarin nauwelijks een rol spelen. Die worden alleen maar ingekleurd gebruikt om de argeloze burger te overtuigen van hun politieke gelijk.
Uiteraard heeft elke mens het volledige recht op een eigen mening, visie, levensovertuiging of hoe hij dit ook wil benoemen. Iedereen mag overal vóór zijn, of juist helemaal tégen. Zodra echter de belangen van anderen en, zoals hier, de belangen van dieren in het geding zijn, zou een eerlijke en oprechte afweging niet misplaatst zijn. Het kan niet waar zijn dat het doel de middelen heiligt. De anti-dierhouderij-lobby hun politieke vertegenwoordigers schetsen een beeld van de houderij van gezelschapsdieren waarmee de waarheid ernstig geweld wordt aangedaan. Daarmee worden niet alleen mensen geschaad, er komen ook belangen van dieren in de knel.
Wie meent dat de maatvoering voor welzijn in de dierhouderij aan het welzijn in de natuur moet worden ontleend, zou zich er eens in moeten verdiepen hoe dat zo bejubelde natuurleven zich in werkelijkheid voltrekt. Het gaat er ietsje anders aan toe dan in de wereld van Mickey Mouse en Donald Duck.
Natuurlijke selectie
Het vereenvoudigde beeld van de evolutie en natuurlijke selectie is dat de natuur ‘zich aanpast’, de soorten passen zich in de opeenvolgende generaties aan, aan de wijzigende omstandigheden waarin ze moeten leven. Strikt genomen klopt dit, de soorten passen zich aan. Maar wat velen niet beseffen, de individuen betalen daarvoor de prijs.
Elke nieuwe generatie die wordt geboren, bestaat uit dieren met heel verschillende erfelijke kwaliteiten. Sommige zijn uitstekend aangepast aan de beschikbare leefomstandigheden, andere gaan ten onder bij de eerste de beste voedselschaarste of bij de eerste voorbij komende infectieziekte of predator. En daarna bestaat elke volgende generatie weer uit het hele scala, variërend van ‘super-aangepast’ tot ‘absoluut niet-aangepast’.
Wat al die dieren met elkaar gemeen hebben is dat ze elke dag opnieuw weer hun ‘struggle for life’ moeten doormaken. Ze zullen elke dag opnieuw weer al de bedreigingen van het leven de baas moeten blijven. En als dat dan lukt totdat ze de geslachtsrijpe leeftijd hebben bereikt, dan dragen ze misschien wel bij aan de genenpool van de volgende generatie. En zelfs dat is niet zeker, ook ‘voortplanting’ is in de natuur een activiteit van stress (vaak van lijden) met levensbedreigende risico’s. Voor letterlijk elk dier is ‘het leven in de natuur’ een leven van ‘elke dag weer overleven’. Het door mensen bedachte begrip ‘welzijn’ speelt daarbij geen enkele rol. Aan vier van de vijf door mensen bedachte ‘vrijheden van Brambell’ wordt met grote regelmaat niet voldaan. Het dier in de natuur heeft regelmatig stress en vaak lijdt het. En natuurlijk, zo af en toe is daar die grazige bloemenweide, waar kan worden gedarteld. Maar die wordt al snel gedeeld met predatoren, die hebben geleerd dat daar wat minder oppassende prooidieren vrolijk dartelen.
Vrijwel alle dieren in de natuur vinden hun einde lang voordat het biologische eindpunt van hun leven is bereikt. En steeds weer op dezelfde wijze, als voedsel voor een predator of op een beschut plekje verpieterend tengevolge van een fataal tekort aan weerstand tegen het leven. Misschien omdat ze niet de meest-aangepaste genen van hun ouders meekregen, misschien wel, omdat ze gewoon ‘pech’ hadden.
Het conflict tussen de soort en het individu
De soort ‘past zich aan’. We zouden eigenlijk moeten zeggen dat de genenpool van de soort de veranderingen in de leefomgeving volgt. Dat doet die genenpool door elke generatie opnieuw, volgens de wetten van het toeval, nieuwe individuen te maken. Die individuen krijgen toevallige combinaties van de genen waarover hun ouders beschikken. Ze werden niet ‘ontworpen’ om heel precies te passen in de leefomgeving waarin ze werden geboren. Pas achteraf blijkt welke dieren over voldoende fitness beschikten om bij te dragen aan de genenpool van de volgende generatie.
En terwijl de soort (de genenpool van de soort) in de loop van de tijd de telkens weer wijzigende milieu-omstandigheden volgt, zijn de individuen daar alleen maar het slachtoffer van. Het zijn ‘probeersels’ van de natuur. Zij zullen de erfelijke kwaliteiten (en ook een beetje geluk) moeten hebben om alle bedreigingen van het leven aan te kunnen. Het gaat om ziekten en predatoren, om voedseltekorten en extreme klimatologische omstandigheden, om het vinden van schuilplaatsen en het vinden van partners. En dan nog, met of zonder bijdrage aan de genenpool, vroeg of laat verliezen zij de strijd en gaan ze lijdend ten onder.
Voor zover ze het inderdaad tot en met de voortplanting redden, dragen ze bij aan de genenpool van de volgende generatie. Redden ze dat niet, dan waren het ‘mislukte’ probeersels. En mocht geen enkel individu het tot voortplanting redden, dan sterft de soort uit. Voor de individuele dieren maakt dat niet uit, zij leven hun ‘struggle for life’, ongeacht wat er van de soort terecht komt.
Wij mensen, wij zijn gericht op individuen. Wij hechten waarde aan onszelf en aan anderen. Wij kennen eenzelfde waarde toe aan de als individu herkenbare dieren om ons heen. Ons ontbreekt het besef dat wij allen slechts meer of minder geslaagde probeersels zijn van een natuur, die uiteindelijk zal vaststellen of we als diersoort zullen voorbestaan.
Dierenwelzijn, onze verantwoordelijkheid
Mensen hebben het begrip ‘welzijn’ bedacht. Daarin zitten elementen als ‘niets tekort komen’ en ‘geen stress ervaren’. Wij vinden dat niet alleen mensen daar recht op hebben, dat recht geldt ook voor de dieren waar we ons verantwoordelijk voor voelen. Het is onze verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de dieren die wij in een beschermd milieu houden, geen gebrek aan welzijn hoeven te ervaren. De vraag is, wat dat dan concreet betekent voor onze verplichtingen jegens die dieren.
Dieren hebben erfelijk verankerde gedragspatronen. Het gaat om gedragsuitingen die in hun genen zijn vastgelegd. Als ze daarin worden belemmerd, raken ze gefrustreerd, ontstaat er stress, dan wordt hun welzijn aangetast. We zullen er in ieder geval voor moeten zorgen, dat aan alle erfelijke behoeften van de dieren tegemoet wordt gekomen. Het gaat daarbij om zaken als gevoel van veiligheid, genoeg bewegingsruimte en voldoende afleiding.
Dieren hebben ook een zekere ‘cultuur’. Ze maken gebruik van toevallig voorkomende situaties in hun leefmilieu en ontwikkelen gedragingen die onder de gegeven omstandigheden voordelig zijn. Die gedragingen imiteren ze van elkaar en leren ze van hun ouders. Het zijn gedragingen die in het betreffende milieu ‘altijd’ of ‘vaak’ worden waargenomen. Wanneer we dieren vanuit het ene naar het andere milieu verplaatsen gaan deze culturele gedragingen verloren zonder dat dit leidt tot gebrek aan welzijn (tot frustraties en stress). Zo weten we bijvoorbeeld dat de Japanse Makaak warmwaterbaden neemt om warm te blijven gedurende de strenge winters in zijn natuurlijke leefmilieu. Brengen we ze in een houderijsituatie, dan zullen ze niet gefrustreerd op zoek gaan naar hun jacuzzi. Het gaat om gedrag dat voordelig was in hun oorspronkelijke leefgebied. Het wordt doorgegeven in hun cultuur, niet in hun genen.
Het is onze morele plicht om voortdurend alert te blijven op mogelijke tekortkomingen bij dieren die wij als gezelschapsdier houden. Daarbij is het reactiepatroon van het gehouden dier leidend, het gedrag in de natuur kan daarbij belangrijke aanwijzingen geven. Het getuigt van een wat al te simplistisch denkwerk om alle gedragsuitingen die we in de natuur waarnemen tot norm en voorwaarde te benoemen voor de leef-omstandigheden van gehouden dieren.
Recht doen aan dieren
Wie oprecht begaan is met dierenwelzijn zal uitgaan van de vastgestelde belangen en van de waargenomen reactie-patronen van het dier. Natuurlijk, het blijft zoeken van goed naar beter. Juist omdat het dier niet communiceert, juist omdat we allerlei uitingen van het dier alleen maar kunnen ‘interpreteren’, zullen we altijd weer punten bereiken waarop we vaststellen dat we het beter hadden kunnen doen. En daarna doen we het beter.
Er wordt over het houden van huisdieren (gezelschapsdieren) erg veel gezegd en geschreven. Er zijn belangen van ‘de individuele mens’ mee gemoeid. Dieren geven gezelschap (geluk, welzijn), ze brengen ons in contact met de levende wereld (educatie), dieren geven kleur, geluid, verwondering, fascinatie, ze leren ons en onze kinderen verantwoordelijkheid en respect voor ‘het leven’ en ze brengen ons in contact met anderen (sociale functie).
Daarnaast zijn er ook belangen van ‘alle mensen’. Terwijl we druk doende zijn het ene na het andere leefmilieu te vernietigen met onze economische vooruitgang, komen er steeds meer diersoorten op de rand van uitsterven. Duizenden particuliere liefhebbers hebben de kennis opgebouwd om veel van die soorten te kweken. Ze slagen er steeds beter in ervoor te zorgen dat er back-up populaties zijn (‘captive conservation’) waarmee eventueel later de herstelde en beschermde leefgebieden opnieuw kunnen worden bevolkt. Er lopen al veel van dit soort projecten en ze zullen in de toekomst steeds belangrijker worden.
Dan blijven natuurlijk nog de belangen waar het hier om gaat, die van het individuele dier. Het leven in een beschermd milieu biedt voor het dier aantoonbaar en onmiskenbaar grote voordelen boven het leven in de natuur. Op al die punten waar dieren in de natuur elke dag opnieuw weer worden bedreigd met lijden en met de dood, zorgt de dierhouder voor ‘veiligheid en welzijn’. Het spreekt boekdelen dat de meeste dieren in de natuur omkomen voordat ze aan hun eerste voortplantingscyclus toe zijn (en de overige niet lang daarna), terwijl we er in de houderijsituatie steeds beter in slagen om dieren het biologische eindpunt van hun leven te laten bereiken.
Recht doen aan dieren begint bij de belangen van dieren. Het begint met respect voor dieren, waarnemen aan dieren, kennis verzamelen en consequenties daaraan verbinden. Het dier staat centraal. Niet de mens die met een naïeve Walt-Disney-interpretatie het leven in de natuur verheerlijkt om daarmee de dierhouderij te verdoemen.
Zo’n leven in de natuur, je zou het geen mens willen aandoen, laat staan een dier.
ir. Ed.J.Gubbels, populatiegeneticus, Projectgroep Positieflijsten PVH, september 2012.
Bron: PHV (Stichting Platform Verantwoord Huisdierbezit)
|