Veel is er al over jonge duiven geschreven. Met name over de verliezen. Het lijkt erop dat het allemaal niet geholpen heeft. Want we horen het steeds maar weer. De ene keer omdat er net een kwak Poolse duiven over trekken, of we zijn de dupe van kruislossingen. Dat zijn dingen die we beter moeten regelen en die toch steeds maar weer fout gaan.
Aan de andere kant hebben we opnieuw duiven verloren tijdens het trainen bij het hok, gewoon weggebleven. Verder tijdens het opleren, op de trainingsvluchten en wedstrijdvluchten. Erg sneu natuurlijk als je er 50 hebt gekweekt en er nog een stuk of 5 in het hok zitten. Dan is het over en sluiten.
We blijven vaak volhouden, dat het vroeger allemaal veel beter was. Dat laatste betwijfel ik. Waarom? Toevallig kreeg ik een artikel in de hand van Professor Alfons Anker uit Hongarije. Hij werd haast wereldberoemd met zijn boek over goede kweekmethodes. Een beter boek is moeilijk verkrijgbaar en heel veel liefhebbers hebben er baat bij gehad.
Maar we gaan eens even wat dieper in op de methodes van prof. Anker als het om de jonge duiven gaat. Volgens hem dienen wij de jongen veel harder aan te pakken. Anders worden het watjes. We kweken te veel zwakkelingen en kant en klare mooie gebakjes voor in de vitrine. Daarmee bedoel ik de duiven die mooie stambomen hebben van een meter of drie, die niet presteren maar wel overblijven. En als ze wegvliegen, worden ze weer opgehaald, apart gezet en vervolgens verkocht op het internet, op beurzen of ze gaan mee naar Taiwan of China. Zo worden uit die wegvliegers weer een hele hoop wegvliegers gekweekt. Kweken met stambomen dus, goed voor de kassa maar niet voor de sport.
Geen wonder dat de getallen van weggebleven duiven hoog zijn. Prof. Anker prefereert de jongen drie maal te spelen op 150 – 160 km. Daarna twee maal op 400 km en liever nog verder... Als dat laatste niet lukt, dan moeten ze zeker 3 tot 5 maal op 250 km mee om ervaring op te doen. Anker meent wel honderden duiven te kunnen noemen die als jonge duif meerdere malen 350 tot 700 km vlogen en als jaarling toppers waren.
Door deze hardere aanpak worden de jonge duiven niet ziek, gestoord of misselijk. Hij refereert, dat het wetenschappelijk is aangetoond, dat het organisme van de duiven zich aanpast. Spieren en organisme ontwikkelen zich beter als we ze tijdens die groeiperiode regelmatig flink aan de tand voelen. Bertus Camphuis uit Eefde korfde vroeger al zijn jongen na de laatste vlucht van Orleans nog in, in een andere afdeling naar Limoges. Zo´n dikke 700 km. Die daar niet fris van thuis kwam, mocht niet blijven. Ik bedoel maar.
Selecteren.
Hoe kunnen we nu een goede selectie maken? Eerste prijswinnaars aanhouden van een vluchtje van 160 km? Volgens prof. Anker moeten jonge duiven na vluchten van 400 – 500 km zich zo snel mogelijk weer herstellen en in goede vliegvorm komen. Daar moeten we veel meer waarde aan hechten dan aan vroege prijzen. Dus als ze fit en vitaal terugkomen en zeer snel herstellen, kunnen we ze goed aanhouden om er als jaarling mee te gaan spelen. Zij worden volgens de prof. de beste prestatieduiven. Leren we de jongen te weinig op, dan zijn ze als jaarling nog beginnende autorijders zonder navigatie systeem. Onberekenbaar.
Duiven moeten hun voer zelf verdienen en liefhebbers moeten minder dromen.
Om 10 goede bruikbare duiven te krijgen, moet je er heb je zeker wel 40 kweken. Een flink deel moet dus gewoon weg. Niets afwachten en hopen. Wat weg is, is weg en daar weet je dan ook niets meer van. Slechts zeer weinigen zijn in staat iets nuttigs over jonge duiven te zeggen. Wie kan de allerbeste eruit sorteren? Jonge duiven moeten hard werken om hun kostje te verdienen. Dan zien we hun sterke en zwakke kanten. Het komt dus aan op vitaliteit, gezondheid, snel herstel, geen knikjes in de veren, geen uitgezette luchtpijp bij het openen van de snavel, niet hijgen bij het in de hand nemen, aldus Anker. Een gezond organisme moet de basis zijn, ook al zijn er maar weinig van.
Kweken.
Selectie is het beste hulpmiddel. Er zijn maar weinig kwekers die vele jaren goeie jongen afgeven. We moeten onze jonge duiven daarom juist flink aan de tand voelen. Alleen al om te weten, wat de kwaliteit is van de kwekers. De jongen vertellen ons wat de ouders in hun mars hebben. Soft omgaan met de jaarlingen? Misschien doen ze het volgens jaar wel? Maar we spelen ze niet verder dan 400 km hoor! En als ze dan 3 jaar oud zijn en een enkele duif ontwikkelt zich formidabel? Dan wordt er naar de ouders gezocht. Ach, wat jammer… die zijn er niet meer of althans een van beiden niet. Andere doffer erop en maar weer hopen en dromen dat het grote geluk voorbij zal komen.
Methode Anker.
Prof. Anker vloog met de eerste ronde jongen duiven 5 x 400 km, Daarna veranderde hij de richting 90 graden en vlogen ze meermaals tot 160 km. Met de tweede ronde 3x 400 km. Grote verliezen was het gevolg, maar de overgebleven jongen lieten zich als jaarlingen en oude duiven geweldig zien. Ook de natoer werd gevlogen tot 400 km en slechts 25% bleef over. De overgebleven duiven vlogen als jaarling 6 x op 400 km en als twee jarige duiven waren het zijn beste duiven.
Jongen die in begin april werden gekoppeld, dienen we al begin juni op te leren. Zodra ze rondjes rond het huis vliegen zijn ze inzetbaar voor de eerste 15 km training... Al voordat de eerste pen valt zitten de zomerjongen dus al in de mand. In de eerste week worden drie trainingen verricht van: 15 km, 30 km en 50 km. Daarna naar 100 km, 160 km en 400 km. Er zijn dus volgens professor Anker altijd 3 vluchten nodig om op 100 km te komen. De stap van 160 naar 400 km ervaren de jonge duiven als probleemloos.
Er zijn vroeg rijpe duiven en laat rijpe. De laatste groep zijn pas na 3 jaar uitgegroeid. Dat zijn de duurste duiven en deze nemen veel plaats weg... Anker streeft naar vroeg rijpe duiven. Die zijn n.l. het goedkoopst. De verliezen zijn met deze methode wel het grootst. Prof. Anker hield van wegvliegers, hij wilde alleen de beste overhouden.
Ook al doen de verliezen pijn, vooral als je goed uitziende klasbakken kwijt raakt. Toch laten de overgebleven duiven zien, dat ze de beste zijn. Uiteindelijk blijven er na 2 jaar slechts 30% over van de gekweekte jongen. Dan weet je dus waar die uitkomen en dan heb je ook de ouders nog.
Op eigen hok.
Zo.. bent u er nog? Of misschien achterover van de stoel gevallen? Voor velen is dit wel even schrikken denk ik. Er zijn ook liefhebbers die er 40 willen kweken en er dan 39 willen overhouden. Tonny Snijder uit Vries, mijn compagnon, was een paar dagen voor de eerste jonge duivenvlucht in Zutphen met de duiven voor een training. De eerste vlucht zou n.l. ook daar gelost worden. Hij belde naar huis en zijn vrouw vertelde hem dat het daar motregende. In Zutphen was het prachtig duivenweer. Tonny vertrouwde het toch niet helemaal en liet 1 mandje los. De rest bleef in de auto. Eenmaal op de snelweg werd het pokkenweer. Alles trok dicht en het begon al te motregenen. Eenmaal thuisgekomen dacht Tonny: die ben ik allemaal kwijt. Toen ik langs kwam was er slechts 1 duif thuis. Maar op 6 na kwamen alle duiven uiteindelijk toch terug. Alles werd even nagekeken.
En wat bleek? Alle duiven die terug waren, kwamen uit de beste kweekkoppels. De wegvliegers bleven weg. Ze kwamen uit “probeersels en mooie stamboomkoppels” . Wil je die dan nog terug? Die kunnen het gewoon niet.
Voeding.
Ook in de voeding is er veel veranderd ten opzichte van vroeger. Er wordt duidelijk lichter gevoerd, zeker bij goed zomerweer. Soms te licht naar mijn mening. Alleen super dieet de hele week… of superdieet met mais… Duiven worden niet echt meer rond. Ze hebben ook eiwitten nodig. Lichte en ook zwaar verteerbare in een goede balans. Dus er mag in het eerste deel van de week best wel wat erwten in zitten. Niet te veel natuurlijk. Ik stel voor niet boven de 20% te gaan. Liever nog 15%. Omschakelen naar energierijk voer kunnen we da laatste dagen voor inkorven doen. Bang voor omschakelen ben ik niet. Gezonde duiven doen dat probleemloos. Jonge duiven moeten wel vol zijn. Anders gaan ze te gemakkelijk verloren.
Het is van belang om gezonde, vitale en snel herstellende duiven aan te houden. Kijk niet te veel naar eerste prijzen, maar naar duiven die hun voer waard zijn.
Als je doet wat iedereen doet, zul je je nooit onderscheiden.
Succes ermee.
Willem Mulder
|