Ieder jaar is er wel iets wat een jaar bijzonder maakt. Zo kunnen we wel stellen dat dit jaar door zijn lange natte en koude periode in het voorjaar en begin van de zomer, gevolgd door de eerste hittegolf sinds 2006, wat de weersomstandigheden tijdens de vluchten betreft, met recht uitzonderlijk genoemd mag worden. Zeker tijdens de warmteperiode waren de omstandigheden voor de duiven tijdens de vluchten hard te noemen. Er waren
dan ook behoorlijk wat verliezen te incasseren op veel plaatsen. De vluchten met de jongen waren zowel in Duitsland, Nederland als België vaak rampzalig als we kijken naar de grote verliezen Maar niet alleen tijdens die warmteperiode waren er meer verliezen dan normaal, ook bij de ervaren oude, en ingevlogen duiven. Ook in de maanden daaraan voorafgaand viel dit al op. In eerste instantie ben je geneigd dat af te doen als toeval. En natuurlijk kan toeval een grote rol spelen. Maar ook vele andere oorzaken werden door liefhebbers en anderen aangedragen als oorzaak, zoals landbouwgif, straling, verduistering bij de jongen, oostenwind bij heldere hemel, onvoldoende ervaring en natuurlijk ziekte.
Je krijgt als dierenarts dan natuurlijk ook de vraag gesteld hoe het allemaal kan.
We hebben in de loop der jaren een heel scala aan onderzoekmogelijkheden ontwikkeld in ons Centrum. Gewoon om uitsluitsel te kunnen geven aan liefhebbers die ons consulteren wat er speelt. Naast de gebruikelijke microscopische routine onderzoeken van mest en keel doen we veel bacteriologisch onderzoek op E. Coli, Salmonella, Pasteurella, Proteus, Haemophylus, Streptokokken en Staphylococcen enzovoort. Maar ook snelle screening op aanwezige virussen en schimmelonderzoek. En waar we niet verder komen sturen we materiaal door naar labo’s in binnen en buitenland.
Gekoppeld aan de bekende preventieve aanpak kunnen we zo best veel problemen oplossen. Frustrerend wordt het als je denkt dat je alles gecontroleerd hebt en niets aan het toeval overgelaten, terwijl de resultaten dan toch nog tegenvallen tijdens de wedvluchten. Zoals bekend is een dierenarts net zo goed als zijn laatste diagnose en dan weet je het dus wel in die gevallen. Maar ik loop gelukkig lang genoeg mee om daar niet meer ondersteboven van te raken.
Ik ben zelfkritisch genoeg om te gaan zoeken naar oorzaken. Waarom kwamen dit jaar zo veel duiven niet van de wedvluchten terug? Menigeen zei me dat zo het kaf van het koren gescheiden werd, omdat de lat veel hoger lag. Daarmee zouden we de verliezen die optraden tijdens de hittegolf deels kunnen verklaren. Maar dat is te makkelijk. Waarom gingen er al zo veel ervaren duiven verloren tijdens de programmavluchten. Nee, niet alleen jaarlingen. Ook ervaren duiven.
De weersomstandigheden waren in het voorjaar en het begin van de zomer ronduit slecht. Veel hokken bleven klam en vochtig. De duiven konden niet goed in vorm komen. Veel duiven die twee tot drie weken voordien nagekeken waren op luchtweginfecties en schoon bevonden waren, bleken dan al vaak weer last van de luchtwegen te hebben.
Als je als dierenarts ergens geen invloed op hebt zijn het wel de weersomstandigheden. Dat is dan ook een van de hoofdredenen dat ik me in principe zo verzet tegen de ‘spoorboekjes’ in de duivensport. Want het lijkt er soms op een aantal liefhebbers zo’n schema als een soort van TomTom gebruikt om zo zelf niet meer logisch te hoeven nadenken.
Onder de duiven die na enkele weken weer last hadden van de luchtwegen waren, weliswaar minder, ook duiven die SGR kregen. Normaal gesproken geeft dit een dusdanige ondersteuning van de afweer dat de duiven minder gevoelig zijn voor luchtweginfecties. Bij controle hadden deze duiven vaak weinig slijm, iets wat normaal juist wel gebruikelijk is bij chronische luchtwegaandoeningen. Kortom: vreemd.
Normaal gesproken is rond begin mei de piek aan luchtweginfecties voorbij, maar dit jaar liep dit op diverse hokken door tot in juli. Dit deed me nadenken over wat we over het hoofd konden zien. Maakten wij als dierenartsen een fout bij het onderzoek. Ik spreek over ‘we’ omdat ook voor andere dierenartsen geldt dat ze net zo goed zijn als hun laatste diagnose, dus ook ik kreeg genoeg ‘nieuwe gezichten’ over de vloer om mijn licht over de aanwezige problematiek te laten schijnen.
Gaandeweg het voorjaar en de zomer kreeg ik dus sterk het vermoeden dat we iets over het hoofd zagen. En als zo vaak ligt zoiets dan voor het oprapen, maar door bedrijfsblindheid zie je het dan soms niet. Zo liepen we in de kliniek tegen een bacterie aan die bij routineonderzoek gemist werd. Door gebruik te maken van een donkerveld microscoop lukte het om deze bacterie te traceren. Maar zo’n bacterie traceren is één, aantonen dat deze bacterie klinische betekenis heeft is iets totaal anders. Daarbij is het zaak niet over een nacht ijs te gaan en de factor toeval uit te sluiten.
We gingen dus stelselmatig op zoek naar deze bacterie die inmiddels een naam gekregen had met hulp van een microbioloog uit een extern laboratorium. Ergens schrokken we van de frequentie waarmee deze bacterie werd aangetroffen. Wel vonden we de bacterie stelselmatig op hokken waar de duiven achterbleven of bij liefhebbers die amper de lijst wisten te raken.
We nodigden daarom dus ook topspelers uit om te kijken of deze bacterie ook bij hun duiven aan te tonen bleek. Dat was in niet het geval.
Ik vond deze bacterie ook in grote getale bij jongen die er uit zagen als plaatjes. Had deze bacterie dan toch echt wel klinische betekenis? Een week later bleek bij een van deze liefhebbers de helft van de jongen verdwenen toen ze voor de eerste keer opgelaten werden op korte afstand van huis.
Andere liefhebbers die deze bacterie bij hun duiven hadden, verloren veel jongen en ook oude duiven tijdens de vluchten. We zetten een behandeling in gericht op deze, soms behoorlijk resistente bacterie, en wat bleek na behandeling? De duiven begonnen weer prijs te vliegen, maar wat veel belangrijker was de verliezen hielden op. Toeval? Dat is natuurlijk de vraag.
Het was en is belangrijk heel kritisch te werk te blijven gaan hierbij en geen voorbarige conclusies te trekken. Nader onderzoek en analyse van de gegevens is zeker nog nodig.
Wel was duidelijk dat zich een lijn begon af te tekenen.
Dit leidde er toe dat we binnen de kliniek een hypothese ontwikkelden die er op neer komt dat het een bacterie betreft die als zodanig bij duiven aanwezig kan zijn zonder dat deze directe ziekte veroorzaakt, maar die door de extreme omstandigheden in het voorjaar en de zomer zijn kansen waargenomen heeft en meegeholpen heeft bij de problemen die er op veel hokken waren. De lat lag hoger door de soms extreme weersomstandigheden en daardoor vielen de duiven met een overmaat van deze bacterie in hun luchtpijp dan door de mand. Mogelijk dat deze bacterie als een soort van breekijzer fungeert die de deuren voor andere ziekteverwekkers opent waardoor de duiven niet of afgevlogen thuis komen. Het zou ook kunnen zijn dat hij de duiven slechts belemmert om de vorm te bereiken waardoor ze het op de zware vluchten laten afweten.
Als het vergelijken met een Trichomonas-besmetting dan weten we uit ervaring dat duiven met een lichte besmetting nog wel meekomen maar zodra de duiven een massale besmetting hebben, de prestaties drastisch afnemen.
De duivensport is topsport geworden. In dat licht bezien kunnen bacteriën die relatief weinig ziekteverwekkend zijn voor duiven en daardoor niet echt interessant om te worden onderzocht door de wetenschap, mogelijk genoeg invloed hebben op de vorm van de duiven waardoor de vorm die nodig is om een topprestatie neer te zetten niet kan worden bereikt. Of het is zo als de microbioloog waarmee ik dit probleem besprak zei:’Misschien is deze bacterie wel bezig zich aan de duif aan te passen en is hij langzaam meer ziekteverwekkend aan het worden.
Het is een gegeven dat deze bacterie heel makkelijk via de lucht verspreid kan worden. Bij kippen en kalkoenen kan hij ernstige luchtwegaandoeningen veroorzaken.
In ieder geval ben ik het eens met de schrijven van een Amerikaans artikel die schreef dat de diagnose waarschijnlijk heel vaak gemist wordt omdat het een bacterie betreft die absoluut zuurstof nodig heeft om te groeien. De auteur van dat artikel vroeg zich dan ook, mogelijk terecht af, of de bacterie toch niet meer klinische betekenis kon hebben. Feit is dat de agarswabs die we uit vele delen van Europa binnen krijgen voor bacteriologisch onderzoek, deze bacterie nooit bevatten. Sterker nog: wij hebben een aantal stalen van bewezen infecties met deze bacterie naar labo’s gestuurd voor onderzoek. En heel vaak was deze bacterie niet meer terug te vinden ofschoon wij de aanwezigheid bewezen hadden bij eigen onderzoek. In die zin is de diagnose dus inderdaad heel makkelijk te missen. Mogelijk met alle gevolgen van dien.
Ik ga er vooralsnog van uit dat deze bacterie niet ernstig ziekmakend is, maar een van de vele factoren is die een rol kunnen spelen bij de staat van de gezondheid van de luchtwegen. Zoals zo vaak kan het zijn dat een overmaat van een van de verwekkers van luchtweginfecties bij duiven, zelfs als die in hun eentje niet eens zo kwaadaardig hoeven te zijn, onder de juiste omstandigheden in of buiten de duif hun kansen grijpen en tot ziekte of vormverlies leiden. Wetende dat de bacterie zeer makkelijk via de ademwegen verspreid kan worden, is duidelijk dat de verspreiding via de reismanden natuurlijk ook heel simpel is.
Zoals gezegd is nader onderzoek zeker nog nodig, voordat we al te voorbarige conclusies gaan trekken. Neemt niet weg dat er mogelijk een van de oorzaken van de grote verliezen dit jaar aan het licht gekomen is.
Succes
Peter Boskamp
|