Onaangewezen Nationaal Kampioen deel 2
met of zonder minimum deelgetal
Zoals wellicht bekend wil de NPO de formule voor haar onaangewezen kampioenschap eerlijker maken. De bedoeling is dat voortaan de punten van alle prijsduiven worden opgeteld en worden gedeeld door het aantal duiven dat werd ingekorfd. Zo ontstaat een gemiddeld aantal punten per ingekorfde duif. Omdat wordt gevreesd dat dit wel eens verkeerd kan uitpakken door de mini-deelnemers, wordt er als vangrail een minimum deelgetal ingevoerd, d.w.z. een minimum aantal duiven waarmee wordt gerekend. Voor de eendaagse fondvluchten en de marathonvluchten is dit minimum deelgetal 5; voor de overige categorieën geldt een minimum deelgetal van 10. In het eerste deel van dit onderwerp bleek dat door deze minimum deelgetallen ongeveer een kwart van de deelnemers punten gaat verliezen waardoor hun kansen op een fatsoenlijke klassering voor deze titel wel heel erg klein gaat worden. Met deze kennis komen onze rechtgeaarde vertegenwoordigers in een komende stemming voor een dilemma te staan. Akkoord of niet akkoord? Voor de bedenkers van dit voorstel mag het op zijn minst een ongelukkige keuze genoemd worden en dat had helemaal niet gehoeven. Het was toch een klein kunstje geweest om vooraf een onderzoekje te doen naar de gevolgen van zo’n voorstel. Onaangewezen Nationaal Kampioen is voor serieuze liefhebbers toch een serieuze zaak die serieus voorbereid had moeten worden. En als er meer achter zit, had men dit moeten uitleggen. Duivensport stimuleren doe je niet door de leden op een slinkse manier min of meer verplichten meer duiven te korven. Nog niet zo lang geleden was onze NPO-slogan: meer liefhebbers, minder duiven, weet u nog!
Op zich is een gemiddeld aantal punten per ingekorfde duif de bijna perfecte formule om het prestatienivo van een heel hok te meten. Of de benaming ‘onaangewezen kampioen’ dan nog wel de juiste benaming is, is vers twee. Wel is het opletten geblazen als de menselijke hand zich gaat bemoeien met de methode van berekening. Al zit complotdenken niet in onze aard, hier vrezen we dat de lobby van de grote hokken weer goed heeft gepresteerd. De hokken met een btw-nummer hebben onze organisatie en ook onze media meer in hun greep dan menigeen denkt. Wiens brood men eet, wiens woord men spreekt! Met heel veel duiven spelen, zoals de mega-hokken doen, kan men een uitslag optisch domineren. Echter analyseert men dergelijke uitslagen tot op de graat dan is het met de prestaties relatief vaak een stuk minder dan zij u willen doen geloven. Liefhebbers met een klein hokje duiven kunnen ooit geweldige uitslagen neerzetten, tenminste relatief bekeken. Dan moet gekeken worden naar een hoog prijspercentage met daarin ook een grote portie ‘kop’. Van de liefhebbers die in de uitslag staan, winnen de duiven van deelnemers beneden dat minimum deelgetal 40% prijs en boven dat deelgetal ca 30% prijs. Daartegenover staat dat een klein hokje duiven kwetsbaar is. Van de liefhebbers met een aantal duiven kleiner dan het minimum deelgetal gaat 55-60% “eronderdoor” en van de liefhebbers boven dat minimum deelgetal gaat slechts ca 15% “eronderdoor”. Uiteindelijk winnen de duiven van de kleine inkorvers slechts 16% prijs. Dit duidt erop dat kleine deelnemers vaak gelegenheidsspelers zijn, liefhebbers die zomaar eens een keertje meedoen, of om wat te kijken te hebben (je weet ooit nooit!) of om de vereniging te laten voldoen aan de bestaande licentievoorwaarden voor een inkorflokaal. Daarom, men moet het gevaar van de kleine inkorver niet overdrijven. Hoeveel kleiner is de kans dat zo’n kleine plezierspeler een foutloze serie neerzet vergeleken met een grote inkorver? Die kans wordt ook nog eens kleiner naarmate het aantal vluchten groter wordt. Slaagt zo’n kleine stielman erin alle vluchten te schitteren, dan toont hij zich een meester. Mag dat niet beloond worden? Voor de stielman is een kampioenschap onderhand het enige waarmee hij zich in de schijnwerpers kan spelen. Nee, commercieel interessant zijn die kleine hokjes niet. Of is het juist daarom dat ze niet mogen opvallen?
Vroeger speelde men met minder duiven dan nu en waren de onderlinge verschillen in aantal gekorfde duiven klein. De kansen om het eerst 2 of 3 willekeurige duiven in de klok te krijgen, lagen dicht genoeg bij elkaar om er een gokje op te wagen. Ook voor een kampioenschap in die trant liep men niet weg. Dat was vroeger, nu is het anders. Liefhebbers met meer duiven dan alle overige leden van de vereniging bij elkaar zijn geen uitzondering meer. De onderlinge verschillen in aantal gekorfde duiven zijn de pan uit gerezen. Door deze scheefgroei is een onaangewezen kampioenschap steeds meer het domein geworden voor de grote hokken. Logisch dat dit leidt tot discussies en voorstellen tot andere systemen. Systemen waarin iedereen kans heeft.
Een deelnemer wint gemiddeld 25% prijs, het maakt niet uit of dit een kop- of een staartprijs is. Tussen hoog en laag levert een prijs gemiddeld 500 punten op. Voor dit onaangewezen kampioenschap scoort een deelnemer gemiddeld 125 punten per ingekorfde duif. Men scoort hoger naarmate het prijspercentage of het aantal kopprijzen relatief hoger is. Iemand met een score van 375 punten, zijnde driemaal het gemiddelde, zal hoog eindigen maar voor een nationale titel zal het geen garantie zijn want uitschieters zijn er altijd.
Welk systeem is dan eerlijker en hoe toon je dat aan? Als iedereen evenveel kans heeft op een onaangewezen kampioenschap, dan moet het podium in zowat alle aspecten een afspiegeling zijn van het totale deelnemersveld. In dit geval moeten grote, kleine en gemiddelde hokken naar verhouding bij de kampioenen staan, dat wil zeggen grofweg 30%, 60% en 80% van de laureaten die bij resp. midfond, dagfond en marathon met gemiddeld met 10 of 5 duiven of minder spelen (zie frequentietabel). Om een podium hierop te toetsen bestaan er methodes maar die zijn hier te ingewikkeld. Daarom houden we het voor iedereen begrijpelijk en vergelijken het gemiddeld aantal duiven waarmee de groep laureaten speelden (bijvoorbeeld de eerste 10 of 20).
We onderzoeken 3 systemen om een onaangewezen kampioenschap te berekenen: A) het huidige verfijnde systeem met maximaal 2 onaangewezen duiven, B) het voorgestelde systeem met de minimum deelgetallen (10 resp. 5) en C) een alternatief systeem zonder minimum deelgetallen. Inhoudelijk is A totaal niet vergelijkbaar met B en C. Bij de eerste gaat het om de eerste paar duiven van een hok en de laatste 2 geven een indruk van het prestatienivo van het hele hok. We nemen alle vluchten die afgelopen jaar in afdeling Oost-Brabant na diverse afgelastingen nog overbleven en die telden voor de afdelingskampioenschappen: 4 midfond, 4 dagfond en 4 marathon. De midfondvluchten worden in 4 rayons vervlogen. De dubbelingen zijn gratis en daardoor is er een algemene deelname, de prijsverhouding is 1:4.
Volgt nog het laatste deel met de uitkomsten van dit onderzoek naar de minimum deelgetallen.
A. Coolen
|