De fout in de minimum deelgetallen
Onaangewezen Nationaal Kampioen (slot)
Om de geheugens wat op te frissen, de NPO wil de formule voor haar onaangewezen kampioenschap eerlijker maken. De bedoeling is dat voortaan de punten van alle prijsduiven worden opgeteld en worden gedeeld door het aantal duiven dat werd ingekorfd. Zo ontstaat een gemiddeld aantal punten per ingekorfde duif. Omdat wordt gevreesd dat dit wel eens verkeerd kan uitpakken door de mini-deelnemers, wordt er als vangrail een minimum deelgetal ingevoerd, d.w.z. een minimum aantal duiven waarmee wordt gerekend. Voor de eendaagse fondvluchten en de marathonvluchten is dit minimum deelgetal 5; voor de overige categorieën geldt een minimum deelgetal van 10.
We onderzoeken 3 systemen om een onaangewezen kampioenschap te berekenen: A) het huidige verfijnde systeem 1:10 met maximaal 2 onaangewezen duiven, B) het voorgestelde systeem met de minimum deelgetallen (10 resp. 5) en C) een alternatief systeem zonder minimum deelgetallen. Inhoudelijk is A totaal niet vergelijkbaar met B en C. Bij de eerste gaat het om de eerste paar duiven van een hok en de laatste 2 geven een indruk van het prestatienivo van het hele hok. We nemen alle vluchten die afgelopen jaar in afdeling Oost-Brabant na diverse afgelastingen nog overbleven: 4 midfond, 4 dagfond en 4 marathon. De midfondvluchten worden in 4 rayons vervlogen. De dubbelingen zijn gratis en daardoor is er een algemene deelname, de prijsverhouding is 1:4.
Afdeling Oost-Brabant begon het jaar met 1846 leden. Een kampioenschap is een afvalrace. Om te beginnen gaat bij elke midfondvlucht gemiddeld 22% ‘er onderdoor’; bij de beide fondcategorieën is dat ruim 30%. Uiteindelijk stonden er bij de midfond 764 liefhebbers in de uitslag (41% van de leden), dat is ca 190 per rayon; bij de dagfond waren dat er 541 (29%) en bij de marathon 424 (23%). Bij de midfond stond 47% van hen in alle 4 de uitslagen; bij de dagfond was dat 30% en bij de marathon 29% (zie veel gelegenheidsdeelnemers). Men zegt altijd, kampioenen horen niet met een ‘hoed op’ te spelen. Zeker geen kampioenskandidaten mogen de deelnemers zijn die slechts 1 of 2 keer in de uitslag stonden (totaal 4 vluchten). Bij de midfond waren dat er 38%, bij de dagfond 53% en bij de marathon 53%. Bij de midfond had in de eerste vlucht 13% van de prijswinnende deelnemers minder dan 10 duiven ingekorfd; door selektie en verliezen steeg dat bij de laatste vlucht naar 30%. Over alle vluchten zou bij de midfond 21% van de prijswinnende deelnemers te maken hebben gekregen met het straffende minimum deelgetal 10. Bij de dagfond zou 13% van de prijswinnende deelnemers de negatieve gevolgen van een minimum deelgetal 5 ondervonden hebben en bij de marathon zou dat 21% zijn geweest (deelnemers die ‘er onderdoor’ gingen buiten beschouwing gelaten).
Midfond
Over het gehele seizoen werden er gemiddeld 16.3 duif per deelnemer ingekorfd. In het huidige systeem A speelden de 10 hoogst geklasseerden van elk rayon (totaal 40) met gemiddeld 35.8 duiven per keer en wonnen daarmee 53% prijs. In het voorgestelde systeem B met een minimum deelgetal van 10 speelden de 40 besten met gemiddeld 25.3 duiven per keer en een prijspercentage van 61%. Laat men echter het minimum deelgetal vervallen (systeem C) dan speelden de 40 besten met gemiddeld 22.4 duiven per keer en 63% prijs. Dit duidt op een bevestiging dat systeem A voor de grote deelnemers veel gunstiger uitvalt. Enkele verschillen. Met systeem A staat er geen enkele liefhebber bij de kampioenen die een of meerdere vluchten minder dan 10 duiven korfde. Met systeem C zonder deelgetal komen er 3 liefhebbers op het podium die telkens minder dan 10 duiven korfden. Een liefhebber die totaal 27 duiven korfde (ca 7 duiven per keer) en daarmee 78% prijs won, zou in zijn rayon naar de eerste plaats zijn gegaan. Een waardig kampioen of niet? Met systeem B met minimum deelgetal zakt hij 11 plaatsen naar beneden en met systeem A eindigde hij als 42ste. Een andere liefhebber speelde totaal 30 duiven (7-8 duiven per keer) waarvan 57% prijs; met systeem C belandt hij in zijn rayon op de zevende plaats, met systeem B eindigt hij als 20ste en met systeem A als 39ste. Vervolgens, een zeer kleine liefhebber met totaal 18 duiven mee (4-5 duiven per keer) en 56% prijs zou met systeem C in zijn rayon op de 10de plaats gaan eindigen; met systeem A stond hij als 11de en met systeem B duikelt hij 50 (!) plaatsen naar beneden, een typisch voorbeeld waarin de zeer kleine liefhebber door een minimum deelgetal van 10 zwaar wordt gedupeerd. Tenslotte een liefhebber die 3 keer 10 duiven korfde en de laatste vlucht nog slechts 3 duiven in zijn mandje had (totaal 33 duiven en 52% prijs), zou met systeem C 9de zijn geworden in zijn rayon, met systeem B zou hij zakken naar de 32ste plaats: één keer 3 duiven korven kost hem 23 plaatsen in dit onaangewezen kampioenschap. Met systeem A staat hij niet bij de eerste 50. Samengevat kan worden gezegd dat een systeem zonder een minimum deelgetal voor de midfond geen probleem is: van de 40 podiumplaatsen worden er nu een 4-tal bezet door kleine liefhebbers. Zo men wil is dat 10%. Dat dit slechts een schrale afspiegeling is van de 29% in het deelnemersveld is niet omdat het rekensysteem niet deugt maar omdat het supermoeilijk is met een mini-hokje een superserie neer te zetten. Het zou een verrijking van onze sport zijn als ook zo’n geval eens op de foto mag. Het aantal duiven waarmee het podium gemiddeld speelde, daalt met systeem A t.o.v. C van 35.8 naar 22.4, ruim 13 duiven per deelname minder, en het prijspercentage stijgt van 53% naar 63%. Na overgang van systeem A naar systeem C verdwijnen 15 grote liefhebbers uit de eerste 10; ze korfden gemiddeld 48.6 duiven en wonnen daarmee 43% prijs. Daarvoor in de plaats komen 15 kleinere liefhebbers met gemiddeld 12.9 duiven die 60% prijs wonnen. Kortom, een podium met duidelijk meer kwaliteit en meer kleinere spelers! Om onaangewezen kampioen te worden men moet gemiddeld 450-550 punten per vlucht scoren. Tenslotte een hartverscheurend detail: de liefhebber met de hoogste score van geheel afdeling Oost-Brabant mag niet meedoen aan de Nationale Kampioenschappen Midfond omdat zijn samenspel te weinig leden heeft (?!?!).
Dagfond
Over het gehele seizoen werden er gemiddeld 10.5 duif per deelnemer ingekorfd. In het huidige systeem A speelden de 20 hoogst geklasseerden met gemiddeld 25.7 duiven per keer en wonnen daarmee 47% prijs. In het voorgestelde systeem B met een minimum deelgetal van 5 speelden de 20 besten met gemiddeld 18.8 duiven per keer en een prijspercentage van 52%. Met een systeem zonder minimum deelgetal (C) speelden de 20 besten met gemiddeld 16.6 duiven per keer en 54% prijs. Eerder werd gemeld dat 62% van de deelnemers met 10 of minder duiven speelt; bij de eerste 20 staat niemand die per vlucht met 10 of minder duiven speelde. Ook hier valt het huidige systeem A dus gunstig uit voor de grote deelnemers. De verschillen. Een liefhebber met 3 keer 4 duiven en 1 keer 5 en een prijspercentage van 53% klasseert zich in systeem C op de 16e plaats, in systeem B op 35 en in systeem A niet bij de eerste 50. Dan 2 voorbeelden die meer aanleiding tot discussie kunnen zijn. Een mevrouw korft 2 keer 3 duiven en 2 keer 1 duif (totaal 8 duiven), wint daarmee 63% prijs, geen enkele keer ‘eronderdoor’ en eindigt met systeem C op de eerste plaats, met systeem B als gevolg van het minimum deelgetal op de 91ste en met systeem A niet bij de eerste 50. Het dilemma begint als iemand met één duif speelt en die ene duif wint 4 of 5 keer een kopprijs. Afgezien van de zeer kleine kans, zonder meer een puike prestatie. Maar is de benaming hokkampioenschap dan nog wel op zijn plaats? Een andere liefhebber korft 1 keer 7 duiven, 2 keer 2 duiven (totaal 11 duiven), scoort hiermee 55% prijs en doet één vlucht niet mee of met de hoed. Met systeem C staat hij op 14e plaats (geen podium), met systeem B op 99 en met systeem niet bij de eerste 50. Ook een prima prestatie en eigenlijk op het randje van een probleem; ook hier kan men 2 duiven misschien moeilijk een hok noemen (hij begon met 7 duiven). Alhoewel zulke voorbeelden best wel bijzonder zijn, kunnen wij ons voorstellen dat men dergelijke extreme minimale gevallen uit de kop van het klassement wil weren. Een minimum deelgetal van 3 is dan al doeltreffend; 5% van de deelnemers ondergaat dan 33 of 67% korting op zijn prestatie. Na overgang van systeem A naar systeem C verliezen 4 grotere liefhebbers hun podiumplaats bij de eerste 10: ze korfden gemiddeld 33.4 duiven per vlucht en wonnen daarmee 39% prijs. Hun 4 vervangers korfden gemiddeld 14.4 duiven en wonnen 52% prijs. Duidelijk ook hier een podium met meer kwaliteit en meer kans voor een kleiner hok. Om onaangewezen kampioen te worden moet men gemiddeld ca 450 punten per vlucht scoren.
Marathon
Over het gehele seizoen werden er gemiddeld 8.3 duif per deelnemer ingekorfd. Van alle categorieën speelt men hier per keer met het kleinste aantal duiven, maar in feite gaat het hier over een halve vliegploeg. Een gemiddeld marathonspeler heeft meer duiven dan een midfondspeler. In het huidige systeem A speelden de 20 hoogst geklasseerden met gemiddeld 15.1 duiven per keer en wonnen daarmee 45% prijs. In het voorgestelde systeem B met een minimum deelgetal van 5 speelden de 20 besten met gemiddeld 9.8 duiven per keer en een prijspercentage van 52%. Met een systeem C zonder minimum deelgetal speelden de 20 besten met gemiddeld 6.4 duiven per keer en 56% prijs. Van de deelnemers die spelen met 5 of minder duiven gaat de helft ‘eronderdoor’ en van degenen die spelen meer dan 15 duiven gaat niemand ‘eronderdoor’. Bij marathonspel speelt de faktor toeval een grotere rol dan bij dagspel. Hoewel 51% van de deelnemers per vlucht met 5 of minder duiven speelt, staat er met het huidige systeem A niemand van hen bij de eerste 10. Neigt systeem A teveel naar de grote liefhebber, met systeem C zonder deelgetal gaan een paar liefhebbers die met 1 of 2 vluchten en 1 of 2 duiven (toevallig) een 100% score maken, te hoog eindigen. Bij de eerste 20 staan 5 van zulke liefhebbers: 2 keer in de uitslag met 1 of 2 duiven en 94% prijs en vervolgens met 1 of 2 ‘hoeden op’. Hoort zoiets in de top? Een superduif die 2 kopprijzen wint, kan aldus de eigenaar naar het podium brengen. Een seizoen als in 2015 met een zwaar ingekort aantal vluchten, speelt hier ook een rol. Ook hier lost een minimum deelgetal van 3 dit probleem op; de keerzijde is dat de prestaties van 17% van de deelnames hierdoor naar beneden worden gecorrigeerd. De kans om op de 4 of 5 marathonvluchten met telkens 3 duiven mee gemiddeld 2 van de 3 goede prijzen te winnen is zeer klein. En als dat wel lukt, is dat dan geen uitzonderlijk grote prestatie? Gecorrigeerd op deze kleine incidentele uitschieters speelden de 20 besten met gemiddeld 7.1 duiven en 54% prijs. Deelnemers die incidenteel eens 3 of 4 duiven korfden, misstaan in de top 20 niet: 11 van de 20 deelnames met 3 of 4 duiven en gemiddeld 5.8 duiven mee en 54% prijs. Overgang van systeem A naar het gecorrigeerde systeem C verdwijnen 6 grotere liefhebbers van het podium die gemiddeld 18.8 duiven per vlucht korfden en daarmee 45% prijs wonnen. Daarvoor in de plaats komen 6 kleinere met gemiddeld 7.6 duinen en 57% prijs. Om onaangewezen kampioen te worden moet men ook hier gemiddeld ca 450 punten per vlucht scoren.
Besluit
Een kampioenschap moet alleen gaan over kwaliteit. Voor de beste duif een duifkampioenschap, voor de beste liefhebber een aangewezen kampioenschap en voor het beste geheel een onaangewezen hokkampioenschap. Moet er nog meer zijn? Tactisch spelen mag, kun je ook niet verbieden. Met de nieuwe regel voor de trainingsduiven heeft de NPO trouwens de deur daartoe open gezet. Het bestaat ook al. Hokken met een btw-nummer spelen al langer slim; op de voorbereidende vluchten korven zij altijd veel meer duiven dan op de vlucht waarop zij de blitz willen maken. De slechte duiven blijven dan thuis of gaan in het vervolg mee als trainingsduif. Niks op tegen, in de top van elke sport wordt berekenend gespeeld en moet men zich kwalificeren voor de topwedstrijden.
Als men met eerlijker spel bedoelt dat het kampioenschap meer onafhankelijk moet zijn van het aantal duiven waarmee men speelt, dan is het systeem met het aantal punten per ingekorfde duif een grote verbetering vergeleken met het ‘oude’ systeem. Het podium is een betere afspiegeling van het deelnemersveld en het prestatie-nivo (%-prijs) ligt beduidend hoger. De voorgestelde minimum deelgetallen (10 resp. 5) zijn onnodig hoog; een te groot aantal kleinere deelnemers wordt benadeeld. Deze liefhebbers korven zo weinig duiven niet vanuit hun tactiek maar omdat zij niet meer duiven hebben. Een minimum is alleen nodig voor de categorieën met relatief veel kleine deelnemers zoals zeker de Marathon en een beetje de Dagfond; bij Midfond ed. is dit totaal niet nodig. Alleen deelnames van 1 of 2 duiven kunnen in dit onaangewezen hokkampioenschap schoonheidsfoutjes opleveren en, zo men wil, dienen deze geteugeld te worden. Met een minimum deelgetal van 3 komen zulke, vaak toevallige, uitersten niet op het podium.
A. Coolen
|