Schrijvers zijn niet te vertrouwen! Dit is geen beschuldiging. Dit zei een schrijver bij Ivo Niehe. Schrijvers zijn bezig met teksten, met zinnen, met woorden, met klanken, met stijl, met punten en met komma’s. Elke schrijver wil gelezen worden. En daar zit het addertje. Enkel en alleen om het verhaal heviger te maken worden er dan soms door de schrijver dingen bijgefantaseerd. Daarom zijn schrijvers niet te vertrouwen. En ook lezers van zelfs een duivenblaadje hebben hiermee te maken en zijn hiervan het slachtoffer. Kroniekers zijn ook schrijvers. De ene week schrijven ze dit, de andere dat. En het is echt niet eenvoudig om elke week iets zinnigs te schrijven. Anderzijds, als schrijvers zitten te gniffelen achter hun tekst, wees dan op uw hoede. Probeer altijd te ontdekken of zij zichzelf niet tegenspreken.
Anders is dat met een artikel beschrijvende statistiek. Daarin moet het verhaal kloppen met de cijfers en dat is te controleren. Deze keer gaat het over de vraag of men overal een gelijke kans heeft op de snelste duif van de afdeling. Ja, zeggen de liefhebbers die voorin wonen. Nee, zeggen de liefhebbers die daar niet wonen. Wat zonder bewijs wordt beweerd, mag zonder bewijs worden ontkend. En zo blijft dit een welles-nietes onderwerp. Welnu, de ja-zeggers hebben toch ongelijk. De cijfers spreken duidelijke taal: de kans op de snelste duif van de afdeling is in de voorvlucht zes (6) keer groter dan in de achtervlucht!
In de wekelijkse tabel van ‘Vliegensvlug’, een wekelijkse rubriek in ‘Het Spoor der Kampioenen’, trof u het afgelopen seizoen bij elke lossing een percentage in de laatste kolom onder de kop ‘diepte’. Daarmee werd aangegeven in welk deel van de afdeling de snelste duif wordt geklokt: voorin, in het midden of achterin. Een voorbeeld: de kortste afstand van een vlucht is 200 km en de verste afstand 280 km. De diepte van de afdeling van voor naar achter is dan 80 km. Valt de snelste duif op 220 km dan is dit op 20:80= 25% van de diepte. Aldus werden alle Nederlandse vluchten van het afgelopen jaar voorzien van een cijfer, een cijfer dat de positie van de snelste duif in de afdeling aangaf. Bijvoorbeeld 5% is ‘helemaal vooraan’ (in de voorvlucht), 50% is in het ‘midden’ en 95% is ‘helemaal achteraan’ (in de achtervlucht). In dit verhaal zijn buiten beschouwing gelaten: de overnachtvluchten, de oostenlijn, een paar vluchten voor jonge duiven die in meer dan 4 groepen werden gelost en de vluchten van afdeling Limburg waarvan geen gegevens voorhanden zijn. Zo ontstaat er een bestand van 355 vluchten, ongeveer gelijkelijk verdeeld over de categorieën vitesse, midfond, dagfond, jonge duiven en natoer. Van al deze vluchten is daarmee bekend waar qua diepte de winnende duif is gevallen.
Als er in de afdeling sprake is van ‘gelijke kansen’ zal gemiddeld de snelste duif in het midden vallen, dus op 50% van de diepte: de ene keer voorin, de andere keer achterin, enz. We nemen hierbij aan dat de gemiddelde afstand van alle leden ongeveer in het midden van de afdeling ligt. De grafiek ‘Waar valt de snelste duif?’ geeft duidelijk aan dat de kansen zeker niet overal even hoog zijn. Over alle dagvluchten bekeken ligt de kans op de snelste duif in de afdeling ‘voorin’ vele malen hoger dan ‘achteraan’: de kans daalt naarmate de afstand groter wordt. Zo viel bij 22% van de vluchten de snelste duif in 0-10% van de diepte en dat is helemaal ‘voorin’, bij een diepte van bijv. 80 km in de eerste 8 km (zie grafiek). Daarentegen viel de snelste bij slechts 1% van de vluchten helemaal ‘achterin’, in dit geval in 90-100% van de diepte, in de laatste 8 km dus. Men mag dus wel zeggen een duidelijk verschil, om niet te zeggen, een verschil van dag en nacht. Dit is geen theorie maar de werkelijkheid van 2009. Zou men voor dezelfde uitslag spelen dan betekent dit ook dat de liefhebbers ‘achterin’ slechts een minimale kans hebben op een afdelingsoverwinning. De vorm van de grafiek bevestigt dat duivenspel aan eerlijkheid verliest als het concoursgebied dieper (groter) wordt.
Kan aan de hand van deze cijfers nu ook gezegd worden hoe diep een samenspel mag zijn waarbij het spel nog voldoende eerlijk is? Vorig jaar werd hier vastgesteld dat onze afdelingen een diepte hebben van 62-110 km met een gemiddelde van 84 km. We verdelen de afdeling naar diepte in 3 zones: ‘de voorvlucht’ voor een diepte van 0-30%, ‘de achtervlucht’ voor een diepte van 70-100% en ‘het midden’ wat zich hiertussen bevindt, dus van 30-70% (in de grafiek en tabel het grijze gebied). Op de vitesse-vluchten viel de snelste duif het afgelopen jaar gemiddeld op 27% van de diepte. Dat duidt erop dat men naar achteren veel minder kans heeft op een overwinning. De snelste viel voor 65% in de voorvlucht en slechts voor 4% in de achtervlucht. Dat scheelt een faktor 15, d.w.z. op de vitesse heeft men in de voorvlucht 15 keer meer kans op de snelste duif van de afdeling dan in de achtervlucht. Het midden is voor 31% in beeld en ook dat is te weinig bij een diepte van 30-70%. Voor eerlijk vitesse-spel zou men de afdeling in de diepte moeten verdelen in een 4-tal dieptezones, varierend van ca 20% vooraan tot ca 30% achterin, hetgeen een diepte zou betekenen van 15 km voorin en 25 km achterin. Natuurlijk kunnen dit geen exacte getallen zijn omdat de (historische) situatie in de afdelingen nooit precies hierop aansluit.
Op de midfond-vluchten viel de snelste duif het afgelopen jaar gemiddeld op 31% van de diepte en dat is nog duidelijk vooraan maar wat minder extreem dan op de vitesse, met name voor de achtervlucht. De snelste viel hier voor 60% in de voorvlucht en voor 11% in de achtervlucht. De faktor daalt daarmee naar 5,4, d.w.z. in de voorvlucht heeft men nog ruim 5 keer meer kans op de snelste van de afdeling dan in de achtervlucht. De kansen voor het midden blijven ongeveer gelijk, nl. 29% en dat is navenant ook weer te weinig voor de diepte van 40%. Voor eerlijk midfond-spel zou men de afdeling in de diepte moeten verdelen in 2 dieptezones, variërend van 40% voorin tot 60% achterin, hetgeen neerkomt op een diepte van ca 30 km voorin en ca 50 km achterin.
Naarmate de afstand groter wordt, ligt de gemiddelde diepte hoger, d.w.z. groeien de kansen naar achteren. Iedereen weet dat uit ervaring. Met grotere afstanden kan er dus ook in groter verband gespeeld worden. Op de dagfond viel de snelste duif het afgelopen jaar gemiddeld op 37% van de diepte. De uitkomst voor de dagfond wijst nog steeds op onevenwichtige kansen, zij het weer wat minder dan op de midfond. In driekwart (75%) van deze vluchten valt de snelste duif vóór het midden van de afdeling; de achterste helft heeft met 25% nog steeds veel minder kans (faktor 3). Voor eerlijk dagfond-spel zou men de afdeling moeten verdelen in 2 dieptezones. Met name passen de kanspercentages 3-8% in de achterste helft goed bij elkaar om voor de liefhebbers daar een aangenamer spel te garanderen.
Waarom, dat is niet helemaal duidelijk, maar jonge duiven gedragen zich in hun spel anders dan de oude duiven. Misschien is dit het gemis aan ervaring en verkeerde gewoontes. Toch kan men zeggen dat de uitkomsten van de categorieën jonge duiven en natoer goed aansluiten bij die van de vitesse en midfond en dat bevestigt hun juistheid. Misschien ook weer niet vreemd, beide categorieën zijn een mengeling van vitesse en midfond, ofwel vluchten van 100 tot 500 km. Het wordt wellicht teveel van het goede om voor de jonge duiven nog weer aparte dieptezones in te richten, te meer omdat ze wat ruimer mogen zijn dan die voor vitesse en midfond. Te krap is eerlijker dan te ruim!
Gemiddeld viel het afgelopen jaar de snelste duif in Nederland op een diepte van 31% van de afdeling, variërend tussen 27% bij de vitesse en 37% bij de dagfond. De situatie in de afdelingen is niet overal hetzelfde. Van invloed zijn o.a. de basistrek van de duiven, de vorm van de afdeling, de verdeling van de bevolking, natuurlijk obstakels en ligging. Het aantal waarnemingen per categorie is te gering (5-7) om van elke afdeling een kansverdeling te geven. Enige indicatie geeft het gemiddelde over alle vluchten, vergelijkbaar met de hierboven gegeven 31%. Van 8 afdelingen ligt het gemiddelde tussen 27-35%. In de afdelingen Noord-Holland en Kuststrook valt de snelste duif doorgaans wel heel erg ‘voorin’ (17% resp. 22%). Dat kan te maken hebben met de regionale onbalans in het ledenbestand, de vorm van de afdeling en de ligging aan zee. Daarentegen mag Brabant 2000 het meest tevreden zijn met de verdeling van de prijzen; de snelste duif valt hier het dichtst bij het midden (44%). Wat is hiervan de oorzaak, wat is hier anders dan elders?
In deze tijd van steeds minder liefhebbers ziet men her en der samenspelen aanstalten maken om zich aan te sluiten bij de buren, met name op het platteland. De grote boosdoener hier is de norm van minimaal 100 leden om te mogen deelnemen aan het Nationale Vitesse-kampioenschappen. Met bovenstaande cijfers in gedachte is dit een totaal foutieve ontwikkeling. Samenvoegen betekent immers een groter werkgebied, een grotere diepte, in de achtervlucht minder kansen, een tekort aan prijzen, enz. Kortom, achterin zal men huilen, voorin zal men lachen! De NPO moet hier tonen dat zij met de tijd meegaat; de norm voor de vitesse moet verlaagd worden van 100 naar pakweg 75 leden. Kwaliteit inleveren voor kwantiteit is niet de goede weg. Onze organisatie moet zorgen voor een hobby met speelvreugde. Is ‘ongelijke kansen’ ook niet één van de redenen van teruggang? Begin nu maar alvast te wennen aan minder duiven in concours want op de langere termijn ontkomt men er toch niet aan! Probeer alle leden het gevoel te geven in de voorvlucht te spelen...
|